Veelgestelde vragen

Gegevensdeling - jongeren en ouders

Vragen over je dossier bij Opgroeien kan je stellen aan dpo@opgroeien.be. Je komt dan terecht bij een medeweker van Opgroeien die zich bezighoudt met bescherming van persoonsgegevens.

Klachten over je dossier kan je richten aan één van deze viercontacten:

  1. Het meldpunt van Opgroeien beantwoordt vragen of klachten over de jeugdhulp in Vlaanderen. 
  2. Opgroeien: dpo@opgroeien.be
  3. De Vlaamse Toezichtscommissie 
  4. De Gegevensbeschermingsautoriteit

Je hebt het recht om op elk moment een kopie van je persoonlijke gegevens op te vragen. Zo kan je controleren of de informatie klopt.

Wil je toegang tot je dossier bij Ondersteuningscentra Jeugdzorg of de sociale diensten jeugdrechtbank, of je dossier bij de gemeenschapsinstelling, dan vraag je dit best schriftelijk (via mail of per brief) aan je consulent of je begeleider uit de gemeenschapsinstelling.

Als je inzage wilt in het dossier dat de private voorziening van je bijhoudt, spreek je best je begeleider aan.

Als je nog bijkomende vragen hebt, of er loopt iets mis bij het raadplegen van je dossier, dan kan je een mail sturen naar dpo@opgroeien.be. Je komt dan terecht bij een medeweker van agentschap Opgroeien die zich bezighoudt met bescherming van persoonsgegevens.

  • In de hulpverlening gelden strenge regels voor dossiers. De digitale dossiers van agentschap Opgroeien worden steeds bijgehouden in een streng beveiligde omgeving. Hulpverleners kunnen daar alleen inloggen met hun identiteitskaart en persoonlijke code. We houden ook bij wie op welk moment toegang had tot de dossiers.
  • Persoonsgegevens (dit zijn alle gegevens die jou kunnen identificeren als persoon) zijn altijd afgeschermd van de buitenwereld. We geven nooit persoonsgegevens door aan derden. Bovendien zijn hulpverleners gebonden door het beroepsgeheim.
  • Dossiers van de intersectorale toegangspoort, de sociale diensten jeugdrechtbank, de gemandateerde voorzieningen en de private voorzieningen gesubsidieerd door agentschap Opgroeien worden bijgehouden tot de leeftijd van 35 jaar*.Daarna worden ze vernietigd.
  • Voor de gemeenschapsinstellingen worden de dossiers bijgehouden tot 10 jaar nadat een jongere de instelling heeft verlaten. Papieren dossiers verhuizen daarna naar het Depot Vilvoorde.
  • Bij het afsluiten van je dossier krijg je een bericht dat je, indien je dit wenst, een kopie van je dossier kan krijgen.

*Vroeger was deze bewaartermijn minder lang en niet voor iedereen gelijk. Door het optrekken van de maximumleeftijd voor voortgezette jeugdhulp (tot 25 jaar) en om dit voor iedereen gelijk te maken, geldt nu dat elk jeugdhulpdossiers bewaard wordt tot de leeftijd van 35 jaar. Dit was ook de vraag van heel wat mensen die vroeger jeugdhulp hebben gekregen.

Er zijn maar weinig mensen die in je dossier mogen lezen.

Als je onbekwaam bent, kunnen je ouders je dossier lezen omdat zij het ouderlijk gezag over je uitoefenen en verantwoordelijk zijn voor je opvoeding. Maar wanneer je ouders en jijzelf verschillende belangen hebben, kan je vertrouwenspersoon je dossier lezen in plaats van je ouders.

Jijzelf mag, als je bekwaam bent, natuurlijk ook weten wat er in je dossier staat! (Als je niet bekwaam bent, doen je ouders dat in jouw plaats.)

Je bent in principe bekwaam om toegang te hebben tot je dossier vanaf 12 jaar.

Wanneer een hulpverlener of je ouders vinden dat je dan toch nog niet bekwaam bent, zullen zij moeten uitleggen waarom zij dit vinden.

Ben je jonger dan 12, dan ben je alleen bekwaam als je bewijst dat je wel weet wat goed voor jou is. Je consulent of je begeleider zal dit inschatten.

Daarnaast heeft iedereen die in het dossier vermeld wordt het recht om te weten wat er over hemzelf staat opgeschreven.

Jijzelf kan zaken in vertrouwen vertellen aan je hulpverleners. Je kan dan vragen dat je ouders of andere mensen met wie je samenwoont, deze stukken uit je dossier niet mogen lezen.

In principe mag je je dossier (zonder de stukken waarin iets staat dat je niet mag weten) gewoon lezen. Ook stukken die gaan over jou en je ouders of andere mensen met wie je samenwoont, mag je zelf lezen. Alleen wanneer stukken in je dossier gaan over jou én tegelijk over andere mensen met wie je niet samenwoont, mag je die niet zelf lezen. Dit zou een inbreuk zijn op hun privacy. Je kan wel te weten komen wat in deze stukken staat door hierover te praten met je hulpverleners.

Wanneer je vraagt om je dossier te mogen inkijken, moet dit binnen de 15 dagen gebeuren. Voor wat betreft de toegangspoort, de gemandateerde voorziening, of de jeugdrechter moet dat ten laatste wanneer de beslissing genomen wordt. Normaal gezien mag jij alles weten wat in je dossier staat.

Hierop bestaan 2 uitzonderingen:

  1. Wanneer iemand iets vertelt aan één van je hulpverleners, kan deze persoon vragen om dit niet door te geven aan anderen. Deze gegevens zijn vertrouwelijk en mag ook jij dus niet weten.
  2. Soms staan er zaken in je dossier over je situatie waarvan het beter is voor jou dat je ze niet weet. Als ze niet belangrijk zijn voor de hulp die je krijgt, mag je ze niet weten zolang je minderjarig bent. Je vertrouwenspersoon mag ze wel weten.

Opgroeien geeft subsidies aan voorzieningen. Dankzij die subsidies kunnen voorzieningen hulp aanbieden. Het agentschap verwacht wel dat de voorziening bij elke hulp gegevens in de registratiesystemen noteert om:

  • er voor te zorgen dat je de best gepaste hulp krijgt
  • aan te tonen dat de voorziening het geld op een correcte manier besteedt.
  • een beeld te krijgen van de hulpverlening. Zo kan het agentschap haar beleid beter uittekenen en bijsturen.

Eigenlijk maken we een ‘rapport’ over de voorzieningen en de hulpverlening, niet over jou of je gezin.

Gegevensdeling wil zeggen dat voorzieningen en andere jeugdhulpaanbieders (consulenten, aanmelders, toegangspoort) persoonsgegevens noteren, bijhouden en kunnen opvragen. Sommige gegevens worden ook gedeeld met andere rechtstreeks betrokken hulpverleners (zie 'Wie heeft toegang tot mijn gegevens’) en met het agentschap Opgroeien.

De gegevensdeling heeft zowel voordelen voor jou als voor de voorzieningen in de jeugdhulp. Dankzij gegevensdeling worden gegevens op het juiste moment met de juiste personen gedeeld om zo de beste hulp aan te bieden. Zo hoeven we ook niet onnodig steeds hetzelfde te vragen aan jullie.

Het dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (DOMINO OCJ)

  • Het dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg bestaat uit een elektronisch (Domino) en een papieren gedeelte.  
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces werden opgesteld.
  • De consulent moet het kind of de jongere informeren over wat hij in het dossier schrijft en zal de nodige informatie uit het dossier doorgeven aan de betrokken hulpverleners.

Het dossier bij de intersectorale toegangspoort (INSISTO ITP)

  • Het dossier bij de intersectorale toegangspoort bestaat uit de elektronische aanvragen voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
  • Het bevat persoonsgegevens, vraagverheldering en diagnostiek in functie van de hulpvraag en het afgeleverde indicatiestellingsverslag dat bepaalt welke hulp je kan krijgen.
  • Het dossier kan geraadpleegd worden door de regionale medewerkers van de intersectorale toegangspoort en voorzieningen waarbij je aangemeld werd.  
  • Je kan een kopie aanvragen bij je contactpersoon aanmelder.

Het dossier in de crisisjeugdhulp (INSISTO CRISIS)

  • Het dossier bij de crisisjeugdhulp bestaat uit een registratie van de crisisvragen bij het crisismeldpunt. Ook de wijze van afhandeling staat hierin vermeld.  
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag en een indicatie van de crisisjeugdhulp die nodig is.
  • Het dossier kan geraadpleegd worden door medewerkers van de crisismeldpunten en voorzieningen uit het crisisnetwerk die je begeleiden.
  • Je kan een kopie aanvragen bij je crisis-aanmelder of het crisismeldpunt.  

Het dossier voor cliëntoverleg of bemiddeling (INSISTO COBE)

  • Het dossier bij cliëntoverleg en bemiddeling bestaat uit een registratie van de vragen voor cliëntoverleg of bemiddeling bij het regionale team van afdeling continuïteit en toegang (ACT).
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag, uit te nodigen betrokkenen en verdere afhandeling door de medewerker.
  • Het dossier kan geraadpleegd worden door de regionale medewerkers van ACT. Voor bemiddeling kan ook de aangestelde bemiddelaar de gegevens bekijken, voor cliëntoverleg de aangestelde voorzitter.

Het dossier bij de jeugdrechtbank

Het dossier bij de jeugdrechtbank bestaat uit twee onderdelen: een administratief dossier en een persoonlijkheidsdossier.

  1. Het administratief dossier bevat bijvoorbeeld ’proces-verbalen van de politie en beschikking en vonnissen van de jeugdrechter.
  2. Het persoonlijkheidsdossier bevat gegevens die gaan over de persoonlijkheid van de minderjarige en het milieu en de omgeving waarin het kind of de jongere leeft. Het verslag van het maatschappelijk onderzoek van de consulent is hier een voorbeeld van.
  • Het dossier bevat dus informatie over de feiten en de omstandigheden van het misdrijf dat een jongere pleegde. Het kan ook informatie vermelden over de moeilijke situatie waarin de jongere zich bevindt.
  • Het dossier wordt bijgehouden door de griffier van de jeugdrechtbank.
  • Het dossier mag enkel gelezen worden door personen die bij de gerechtelijke procedure betrokken zijn.

Het dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank (DOMINO SDJ)

  • Het dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank bestaat uit een elektronisch (Domino) en een papieren gedeelte.
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces werden opgesteld.
  • De consulent moet het kind of de jongere informeren over wat hij in het dossier schrijft en zal de nodige informatie uit het dossier doorgeven aan de betrokken hulpverleners.

Het dossier bij de gemeenschapsinstelling (DOMINO GI)

Het dossier bij de gemeenschapsinstelling bestaat uit een elektronisch dossier (Domino) waarin volgende informatie wordt bijgehouden en geregistreerd: 

  • Persoonsgegevens
  • Juridische stukken (dagvaarding, beschikking, vonnis, arrest in beroep, processen-verbaal, …)
  • Administratieve stukken: identificatiefiche, akkoord voor verlenging van de maatregel, verloftoestemming of weigering, toestemming voor extramurale activiteiten, melding van ontvluchting of ongewettigde afwezigheid, melding van heropname, …
  • Forensisch Orthopedagogisch /Didactische gegevens: handelingsplan, schoolrapport, verslaggeving of informatie van externe voorzieningen of diensten mits uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkers
  • Stukken die de jongere zelf invult: levensverhaal, …
  • Registraties van bezoekers, bijzondere maatregelen, ...
  • Interne werkdocumenten en opvolgingsfiches inzake gebeurtenissen en maatregelen
  • Gezondheidsgegevens
  • Verslaggeving van en voor (de sociale dienst bij) de jeugdrechtbank.
  • Persoonlijke notities in voorbereiding van formele verslaggeving aan (de sociale dienst bij) de jeugdrechtbank.
  • Gegevens die door een derde als vertrouwelijk werden bestempeld.
  • Gegevens die behoren tot de privésfeer van derden.

Het dossier bij de private voorziening

  • Het dossier bij de private voorziening  kan gegevens bevatten over het kind of de jongere, , de hulp die hij zij krijgt en andere mensen die in het dossier betrokken zijn. In het geval van pleegzorg kan een dossier ook informatie over het gezin van de minderjarige, de pleegouders en de omgangsregeling bevatten.
  • Het dossier heeft verschillende doelen:
    • De begeleider kan snel en gestructureerd alle informatie over het kind of de jongere raadplegen.
    • Dient ook om minderjarige, ouders, en leefomgeving te informeren en te betrekken bij wat de hulpverlener doet. Het dossier helpt ook bij het informeren en betrekken van andere hulpverleners of verwijzers. En tenslotte zullen hulpverleners (persoons)gegevens moeten bewaren om zich te verantwoorden ten opzichte van hun subsidiegever en zorginspectie.
  • Het dossier omvat die gegevens die relevant zijn voor de hulpverlening. Het is dus geen verzameling van alle mogelijk interessante informatie. Er wordt verwacht van begeleiders en hulpverleners dat zij afwegen welke informatie bewaard moet worden om een goede zorg te kunnen bieden.
  • Zodra het dossier informatie over bepaalde personen inhoudt, speelt de wet bescherming persoonsgegevens, en mogelijk ook andere, specifieke regelgeving, zoals in de jeugdhulp.

Begeleiding in cijfers (BINC)

  • BINC (begeleiding in cijfers) is het uniforme registratiesysteem voor de voorzieningen in de jeugdhulp.
  • De data geven voorzieningen en agentschap Opgroeien een beter beeld van de bereikte doelgroep en de hulpverleningsprocessen.
  • Het kind of de jongere heeft inzage, zoals bepaald in het decreet Rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp. Meer informatie hierover is te vinden op de site Rechtspositie.

Centraal aanmeldpunt (INSISTO CAP)

  • Een verwijzer, meestal een consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank, soms ook de griffier of jeugdrechter, dient een aanvraag in voor een plaats in een gemeenschapsinstelling of het Vlaams detentiecentrum.
  •  

Eén elektronische aanmelding volstaat om te weten of er plaats is in een gemeenschapsinstelling of in het Vlaams detentiecentrum. Het centraliseren van de aanmeldingen gebeurt met een elektronische toepassing.

Sommige gegevens worden gedeeld tussen verschillende registratiesystemen. Dit doen we om de juiste informatie op het juiste moment bij alle betrokken jeugdhulpverleners te krijgen (zie ‘Wat is gegevensdeling’).
Het gaat om de volgende gegevens:

  • Betrokken personen uit je netwerk met hun contactgegevens : ouders, broer/zus, voogd, vertrouwenspersoon. Als we contactgegevens van andere personen uit je netwerk willen delen met een andere hulpverlener, zullen we dat steeds vragen.
  • De opgestarte hulp (dit wordt uitgedrukt in ‘hulpverleningsmodules’)

     

Er werken heel veel diensten in de jeugdhulp die meestal een eigen registratiesysteem hebben. Sommige systemen dienen om hulp aan te vragen of bij te houden wat er tijdens de hulpverlening gebeurt. Andere systemen worden door de overheid gebruikt om voorzieningen in de jeugdhulp te kunnen subsidiëren.

Afhankelijk van het registratiesysteem, houdt agentschap Opgroeien dus meer of minder informatie over je bij. Het gaat minstens over deze informatie:

  • Contactgegevens van jou en je gezin. Voor je naam, geboortedatum, geslacht en officieel adres gaan we daarvoor kijken in het rijksregister.
  • Hoe je leefsituatie er uit zag bij het begin van de hulp (ga je naar school, zijn je ouders gescheiden …)
  • Welke soort hulp er werd ingezet

Wil je meer weten over welke dossiersystemen er allemaal bestaan binnen agentschap Opgroeien, bekijk het antwoord bij 'Welke dossiers bestaan er in de jeugdhulp?'

  • Enkel hulpverleners die bij jou of je gezin betrokken zijn, hebben toegang tot je dossier en dat enkel in hun eigen registratiesysteem. Een begeleider kan bijvoorbeeld niet gaan kijken in het dossier dat de consulent over je bijhoudt of omgekeerd.
  • Er wordt altijd bijgehouden wie in een dossier inlogt, om zo eventueel misbruik te voorkomen. 
  • Medewerkers van agentschap Opgroeien of andere (overheids)instellingen kunnen individuele dossiers niet inkijken. Zij kunnen wel geanonimiseerde gegevens opvragen. Die algemene gegevens helpen om de jeugdzorg te verbeteren of wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken.

Jeugddelinquentie

Ambulant

Tijdens en voor de voorbereidende rechtspleging kan de jeugdrechter een minderjarige verdachte een ambulante maatregel opleggen:

  • een behandeling bij een dienst voor psychologische of psychiatrische hulp, seksuele opvoeding of alcohol- of drugsverslaving
  • een delictgerichte contextbegeleiding voor breedsporige ondersteuning van de minderjarige en alle relevante betrokkenen uit zijn gezins- en opvoedingsmilieu en andere belangrijke levensdomeinen. Onderbouwde methodieken werken in op het gedrag van de minderjarige en de gevolgen ervan en voorkomen herhaling.

Tijdens en voor de voorbereidende rechtspleging kan de jeugdrechter een minderjarige verdachte ook als voorwaarde opleggen om de richtlijnen te volgen van een ambulant centrum voor de geestelijke gezondheidszorg, voor seksuele opvoeding of een centrum voor de behandeling van alcohol- of drugsverslaving.

Dezelfde mogelijkheden van een ambulante sanctie en voorwaarden kunnen in de fase ten gronde worden opgelegd door de jeugdrechtbank (artikel 33 en 34 decreet). De maximale duur bedraagt in de fase ten gronde twee jaar.

Residentieel

Bij de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (federaal gefinancierde kinder- en jeugdpsychiatrie) is het belangrijk om goede praktijken verder te zetten. Deze projecten kunnen een indicatie geven van achterliggende geestelijke gezondheidsproblemen.

Na overleg tussen de jeugdmagistratuur en Zorgnet Icuro blijkt dat artikel 39 van het decreet jeugddelinquentierecht hier onvoldoende een kapstok voor biedt:

  • de vereiste van een geestesstoornis;
  • de vereiste van een onafhankelijk verslag van maximaal 1 maand oud;
  • dit kan enkel ten gronde.

Na de evaluatie van For-K (voorzien in 2021) zal er in samenwerking met de federale overheid onderzocht worden hoe artikel 39 van het decreet vorm kan krijgen. Er wordt dan bekeken welke doelgroep in aanmerking komt (gesloten unit high care high risk) en hoe dit artikel juridisch vorm moet krijgen.

Via het wijzigingsdecreet van 19 juni 2020 wordt de mogelijkheid om een minderjarige toe te vertrouwen aan een For-K dienst opnieuw voorzien als reactiemogelijkheid binnen het decreet jeugddelinquentierecht, zowel in voorlopige fase als ten gronde. . De totale behandelingsduur in een For-K bedraagt maximaal 12 maanden (voorlopige fase en fase ten gronde samen). Het vereist een psychiatrische evaluatie door een psychiater die verbonden is aan de For-K om te bepalen of, en welke, behandeling geschikt is voor de minderjarige.

Dit wordt ingevuld in een uitvoeringsbesluit door de Vlaamse Regering dat nog wordt opgesteld. Dit is een nieuw accent binnen het decreet om de positie van het slachtoffer centraal te stellen.

Duur van de voorbereidende rechtspleging

De voorbereidende rechtspleging wordt zo kort mogelijk gehouden om de rechtswaarborgen van de minderjarige te verzekeren. Alle actoren die betrokken zijn bij het decreet zijn hier mee verantwoordelijk voor. De maatregelen die tijdens deze voorbereidende fase worden opgelegd, dienen om tijdens de rechtspleging, en in afwachting van de beslissing ten gronde, een onderzoeksmaatregel of maatregel van bewaring te kunnen uitvoeren voor de minderjarige.

Volgens het Openbaar Ministerie en de jeugdrechters is een vonnis op zes maanden niet haalbaar. Tussen het einde van de onderzoeksfase en het vonnis ten gronde is er nog de periode van de dagvaardingstermijn (tijd nodig om een dagvaarding op te maken) en de behandeling van de zaak.

Via het wijzigingsdecreet van 17 juli 2020 (inwerkingtreding op 17 augustus 2020) wordt de maximale duur van de voorlopige rechtspleging daarom principieel vastgelegd op maximaal negen maanden. De  voorbereidende rechtspleging start met de vordering van het openbaar ministerie tot en eindigt met het vonnis van de jeugdrechtbank. Het verduidelijkt dat de dagvaardingstermijn in de termijn van de voorbereidende rechtspleging is inbegrepen.

De termijn van de voorbereidende rechtspleging wordt geschorst:

  • tussen de datum van neerlegging van de akte van hoger beroep en de datum van de uitspraak van het arrest;
  • voor de duur van het uitstel tussen de inleidende zitting en het in beraad nemen van de zaak.

Ook wanneer tijdig wordt gedagvaard, maar de zaak niet op de inleidende zitting kan behandeld worden omwille van uitstel op verzoek van de minderjarige, zijn ouders of opvoedingsverantwoordelijken, de advocaat of de jeugdrechter, moet de continuïteit van de maatregel gegarandeerd kunnen worden.

Het beperken van de voorbereidende fase tot maximaal negen maanden wordt als uitgangspunt vooropgesteld.

De uitzonderingen voor verlenging van de voorbereidende rechtspleging per maximaal 3 maanden , worden decretaal expliciet aangegeven en moeten gemotiveerd worden na de minderjarige verdachte, zijn ouders of zijn opvoedingsverantwoordelijken te hebben opgeroepen:

1° het onderzoek naar de feiten of een deskundigenonderzoek naar de persoonlijkheid van de minderjarige verdachte is nog niet afgerond;
2° het jeugddelict waarvan de minderjarige verdacht wordt, is een feit dat, als het zou zijn gepleegd door een meerderjarige, in de zin van het Strafwetboek of de bijzondere wetten, een opsluiting van vijf jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben.

De voorbereidende rechtspleging kan maximaal twaalf maanden bedagen als één voorwaarde is vervuld. Zijn beide vervuld? Dan is de termijn maximaal twee jaar. Na die twee jaar kan er maximaal per maand opeenvolgend verlengd worden. De jeugdrechter beslist of dit noodzakelijk is en motiveert deze beslissing nadat de minderjarige, zijn ouder(s) of opvoedingsverantwoordelijke zijn opgeroepen.

Duur en verlenging van de maatregelen tijdens de voorbereidende rechtspleging

Duur

De duur van een voorwaarde of ambulante maatregel bedraagt volgens de letter van het decreet maximaal één jaar. Gelet op de principiële duur van de voorbereidende rechtspleging van maximaal 9 maanden, alsook de finaliteit van de maatregelen tijdens de voorbereidende rechtspleging (onderzoeksfase met een ‘oriënterende invulling en uitvoering) kan een alternatieve maatregel initieel echter maximaal worden opgelegd voor de duur van de voorbereidende rechtspleging, dus voor 9 maanden.

De verlenging na negen maanden is niet automatisch, ook niet bij zware feiten. Artikel 21 § 2, vierde lid bepaalt dat er voor het verstrijken van de negen maanden een gemotiveerde beschikking van de jeugdrechter nodig is voor de verlenging van de voorlopige rechtspleging. In dezelfde beschikking wordt ook de maatregel verlengd.

Vanuit dat oogpunt werd met de magistratuur de werkafspraak gemaakt om het naleven van voorwaarden of een ambulante maatregel in de praktijk op te leggen vanaf de datum van de beschikking en maximaal totdat de voorbereidende rechtspleging is verstreken.

Na het verstrijken van negen maanden zijn er dus twee opties:

  1. De duur van de voorlopige rechtspleging wordt verlengd door één van de decretale uitzonderingsgronden. De maatregel kan dan ook verlengd worden per periode van maximaal drie maanden.
  2. De duur van de voorlopige rechtspleging wordt niet verlengd en de maatregel vervalt. Er kan enkel nog ten gronde worden gereageerd.

Het toevertrouwen van een minderjarige verdachte aan een forensische kinder- en jeugdpsychiatrische afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis, kan initieel voor een termijn van maximaal zes maanden.

Voor plaatsingen in een gemeenschapsinstelling blijft, tot op het moment van de inwerkingtreding van de bepalingen over de gesloten oriëntatie en de gesloten begeleiding, de regeling op basis van de Jeugdbeschermingswet 1965. , (inclusief de termijn en verlenging[1]). Als de gesloten begeleiding in werking treedt, kan deze maximaal per 3 maanden worden opgelegd;

Verlenging

Zolang de voorbereidende rechtspleging duurt, kan de jeugdrechter een lopende maatregel verder laten lopen of verlengen volgens de modaliteiten en de termijnen die decretaal expliciet zijn aangegeven.

Nadat de minderjarige verdachte, zijn ouder(s) of zijn opvoedingsverantwoordelijken zijn opgeroepen kan een maatregel dan worden verlengd met een bijzondere gemotiveerde beslissing. Binnen de termijn van maximaal twee jaar vanaf de vordering, vermeld in artikel 14, kan de maatregel maximaal per drie maanden opeenvolgend worden verlengd. Na deze termijn kan de maatregel maximaal per maand opeenvolgend verlengd worden.

Opm. Voor plaatsingen in een gemeenschapsinstelling blijft, tot aan de inwerkingtreding van de gesloten begeleiding van maximaal drie maanden opeenvolgend, de huidige regeling in de Jeugdbeschermingswet van toepassing.

Specifiek voor de For-K geldt een afwijking wat het aantal verlengingen betreft: de totale behandelingsduur in een For-K (in de voorlopige fase en de fase ten gronde samen) is maximaal twaalf maanden. Na de initiële termijn van maximaal zes maanden is er een psychiatrische evaluatie. Als blijkt dat een verlenging noodzakelijk is, kan de maatregel maximaal tweemaal worden verlengd met een termijn van maximaal drie maanden.

Wanneer de maximale termijn van de voorbereidende rechtspleging is verstreken, vervalt de maatregel. Wordt de jongere gedagvaard, zal de jeugdrechtbank zich ten gronde kunnen uitspreken (bepalen of de jongere zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten) en kan hij de gepaste sanctie opleggen (bijvoorbeeld een vervolg van de ambulante reactie maar dan als sanctie).

Specifiek voor plaatsingen in de gemeenschapsinstelling is het mogelijk om ook na het verstrijken van de voorbereidende rechtspleging de maatregel te verlengen. Dit kan, omwille van vereisten van openbare veiligheid, tot op het moment van het vonnis met telkens met een termijn van maximaal één maand.

Herziening

Een jeugdrechter kan ten allen tijde (en dus ook in de voorbereidende fase) subsidiariteit inschakelen en een lopende maatregel wijzigen in een minder ingrijpende maatregel of intrekken.

____________________________________________________________________________

[1] Voor een verblijf in een open opvoedingsafdeling is geen maximumtermijn voorzien in de wet. Meestal wordt dit voor zes maanden opgelegd, maar dit kan dus wel verlengd worden tot aan de leeftijd van 18 jaar. De termijn van een verblijf in een gesloten opvoedingsafdeling wordt geregeld door artikel 52quater van de Jeugdbeschermingswet, nl. ten hoogste drie maanden. Deze maatregel kan slechts éénmaal worden verlengd, en dit pas nadat er een medisch-psychisch verslag over de jongere werd opgesteld De maatregel kan nadien echter ook elke maand worden verlengd bij een gemotiveerde beslissing van de jeugdrechter, wanneer dit gegrond is op "ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid of eigen zijn aan de persoon van betrokkene.

Deze jongere krijgt geen prioriteit en zal de gangbare aanmeldingsafspraken bij de erkende dienst moeten doorlopen. We verwijzen ook naar de nieuwe mogelijkheden van de eerstelijnspsychologische functie binnen 1 Gezin 1 Plan.

Het duidelijk positioneren van de jeugdhulpverlening en de reactie op het jeugddelict betekent zeker niet dat jongeren die jeugddelicten plegen geen toegang hebben tot de jeugdhulpverlening. Het houdt enkel in dat de jeugdhulpverlening en de reactie op het jeugddelict vanuit een specifiek kader met verschillende uitgangspunten vorm krijgt. Er zal prioritair ingezet worden op een vlotte verbinding tussen jeugdhulpverlening en de reactie op jeugddelicten.

Binnen een vrijwillig kader staat een reactie op een gepleegd delict dergelijke hulpverlening niet in de weg. Dit kan bijvoorbeeld door een oriëntatie naar een rechtstreeks toegankelijk jeugdhulpaanbod of door aanmelding van situaties met een vermoeden van maatschappelijke noodzaak bij een gemandateerde voorziening.

Is er nood aan gedwongen hulpverlening? Het Openbaar Ministerie kan de zaak dan doorverwijzen naar de jeugdhulpverlening op grond van artikel 41 1° van het decreet integrale jeugdhulp. Bij een doorverwijzing door een gemandateerde voorziening naar het parket kan de jeugdrechter worden ingeschakeld. Bij een hoogdringende situatie wordt de jeugdrechter onmiddellijk ingeschakeld op grond van artikel 47 2° van het decreet integrale jeugdhulp.

De functie "beveiligend verblijf" is niet-rechtstreeks toegankelijk. Het decreet sluit niet uit dat ook een jongere zonder beslissing van de jeugdrechter gebruik zal kunnen maken van het aanbod beveiligende opvang. Er loopt een traject van visievorming samen met de initiatiefnemers dat duidelijkheid zal brengen met betrekking tot criteria voor instroom.

In de rondzendbrief betreffende beveiligend verblijf wordt er expliciet aandacht besteed aan de uitbouw van gerichte samenwerkingsafspraken met cruciale partners. De geestelijke gezondheidszorg is daar een van. We verwijzen ook naar de recente versterking van de outreach-initiatieven vanuit de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg naar de jeugdhulp.

Vlaanderen koos er niet voor om de ouderstage als reactie in te schrijven in het decreet jeugddelinquentierecht. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan een ouderstage opgelegd worden voor een Nederlandstalige minderjarige. De uitvoeringsafspraken worden uitgewerkt in een samenwerkingsakkoord tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappen.

Het decreet biedt wel kapstokken (cf. artikel 17, §2: ‘rond werken met ouders na een gesloten begeleiding’ en artikel 18, §1: ‘opleggen om met de ouders,… te werken’) om ook de ouders en opvoedingsverantwoordelijken van de minderjarige (vermoedelijke) delictpleger actief te betrekken bij de reactie op het jeugddelict.

Wanneer de ouder(s), wettelijke vertegenwoordiger of opvoedingsverantwoordelijke onaangepast reageren op het gedrag van de minderjarige (vermoedelijke) delictpleger, moet het mogelijk zijn om een dwingend appél te doen op hun verantwoordelijkheid en hen te ondersteunen in het (leren) omgaan met het gedrag van de betrokken minderjarige.

Dit is een opdracht voor de uitvoerende dienst, die verder uitgewerkt zal worden in een nog te nemen uitvoeringsbesluit door de Vlaamse Regering. De bestaande goede praktijk van de ‘gedeelde trajecten’ en de afspraken tussen publieke en private aanbod (inzake vervolg na gesloten begeleiding) worden ook in dat uitvoeringsbesluit verwerkt.

In artikel 39 van het decreet jeugddelinquentierecht worden voorwaarden gesteld in functie van toelaatbaarheid tot het jeugdpsychiatrisch aanbod. Een van de vereisten is, bijvoorbeeld, een onafhankelijk verslag van een jeugdpsychiater dat minder dan een maand oud is. Hieruit moet blijken dat het oordeelsvermogen of het vermogen tot beheersen van zijn handelingen van de minderjarigen is aangetast. De aanwezigheid van een geestesstoornis moet blijken uit een psychiatrisch verslag.

Voor de uitvoering van dit artikel is overleg en samenwerking met de federale overheid nodig. Dit zal ingevuld worden in een nog te nemen uitvoeringsbesluit door de Vlaamse Regering.

De module “delictgerichte contextbegeleiding” is niet-rechtstreeks toegankelijk en kan enkel op basis van een doorverwijzing door de jeugdrechter en jeugdrechtbank voor een minderjarige verdachte of delictpleger. De introductie van de delictgerichte uitbreiding in 2019 gaat over 50 modules en bijkomend 38 modules door ombouw. Dus 88 modules, waardoor op jaarbasis 176 jongeren worden begeleid.

Dankzij tijdelijke extra middelen in het kader van coronamaatregelen, werd hier bijkomend (voor 1 jaar van juli 2020) nog eens 60 modules aan toegevoegd. Deze zijn na advies te koppelen aan een kortverblijf van maximaal veertien dagen in de gemeenschapsinstellingen.

Neen, de alleenstaande ondertoezichtstelling is niet meer mogelijk als reactie op zich. Een maatregel of sanctie (met uitzondering van de berisping) gaan wel steeds gepaard met een ondertoezichtstelling door de sociale dienst jeugdrechtbank.

Pleegt een minderjarige onder twaalf jaar ‘strafbare feiten’ dan is er geen reactie op grond van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht mogelijk. Het decreet bepaalt: op kinderen jonger dan twaalf jaar die een delict plegen of ervan verdacht worden, rust een vermoed van niet-verantwoordelijkheid (artikel 4). Op basis van het decreet kunnen wel gedwongen, begeleidende maatregelen worden genomen bij een verontrustende situatie.

De ondergrens voor een reactie op grond van het decreet jeugddelinquentierecht is vastgelegd op twaalf jaar . Hiermee wordt gevolg gegeven aan artikel 40 van het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) die de lidstaten uitnodigt een minimumleeftijd vast te stellen onder dewelke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan. Dit ligt in lijn met de gemiddelde minimumleeftijd in andere Europese landen. Zo hanteren Noorwegen en Denemarken een ondergrens van 15 jaar, in Duitsland 14 jaar, Frankrijk 13 jaar en Nederland ook 12 jaar.

Op basis van de gepleegde feiten kan men doorverwijzen naar de vrijwillige jeugdhulpverlening (decreet integrale jeugdhulp). Dit kan bijvoorbeeld door een oriëntatie naar een rechtstreeks toegankelijk jeugdhulpaanbod of door aanmelding van situaties met een vermoeden van maatschappelijke noodzaak bij een gemandateerde voorziening.

Is er nood aan gedwongen hulpverlening? Het Openbaar Ministerie kan de zaak dan doorverwijzen naar de jeugdhulpverlening op grond van artikel 41 1° van het decreet integrale jeugdhulp. Bij een doorverwijzing door een gemandateerde voorziening naar het parket kan de jeugdrechter worden ingeschakeld bij gebrek aan vrijwilligheid. Bij een hoogdringende situatie wordt de jeugdrechter onmiddellijk ingeschakeld op grond van artikel 47 2° van het decreet integrale jeugdhulp.

Een “delictgerichte contextbegeleiding” kan enkel ingezet worden als reactie op een delict en dit onder de vorm van een ambulante maatregel of sanctie, op zichzelf staand of in combinatie met een gesloten begeleiding in een gemeenschapsinstelling.

Beveiligend verblijf wordt ingezet op basis van een ernstige verontrustende situatie. Op basis van het decreet integrale jeugdhulp is het inzetten van een “delictgerichte contextbegeleiding” als uitstroom geen logische constructie.

De inzet van de modules “contextbegeleiding kortdurend intensief” die erkend werden specifiek voor de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen of voor het organiseren van parallelle trajecten, kunnen als voorheen ingezet worden om de uitstroom uit de gemeenschapsinstellingen te faciliteren.

De impact van het decreet jeugddelinquentierecht en het gebruik van de gemeenschapsinstellingen en de uitstroomcapaciteit wordt goed gemonitord. Als blijkt dat er een overaanbod is aan “contextbegeleiding kortdurend intensief” die aan de gemeenschapsinstellingen gekoppeld is, wordt verkend of deze capaciteit ook ingezet kan worden om uitstroom uit beveiligend verblijf te ondersteunen.

Het huidige reguliere residentiële private aanbod richt zich voor het overgrote deel tot kinderen en jongeren in een ernstige verontrustende situatie. Voor de publieke instellingen scheiden we VOS-jongeren en jeugddelinquentie. Dit principe geldt ook voor het huidige reguliere residentiële aanbod. Dit aanbod is enkel toegankelijk op basis van een VOS-vordering als het gerechtelijke jeugdhulpverlening betreft.

Artikel 26 § 4, lid 3 uit het decreet jeugddelinquentierecht voorziet momenteel niet dat na een negatief advies tot gesloten begeleiding nog een positief project kan worden opgelegd.

De afweging om de jongere een positief project te laten uitwerken gaat vooraf aan een plaatsing in de gemeenschapsinstelling. Voorwaarden of een ambulante maatregel zijn wel mogelijk na een negatief advies tot gesloten begeleiding. Een leerproject, een gemeenschapsdienst,… kunnen dus wel onder de vorm van voorwaarden worden opgelegd, want op niveau van jeugdrechter of jeugdrechtbank zijn deze voorwaarden niet limitatief.

Voor jongeren die verblijven in een gemeenschapsinstelling, waarvan er sprake is van een jeugddelict maar ook van een verontrustende situatie, kunnen we verwijzen naar de 3de vorderingsgrond (indien gedwongen hulpverlening t.a.v. de verontrustende situatie noodzakelijk wordt geacht) of naar de mogelijkheid om aan te melden bij een gemandateerde voorziening (in geval van maatschappelijke noodzaak). Dit biedt flexibele mogelijkheden om gedeelde trajecten op te zetten tussen de gemeenschapsinstellingen en private partners waarbij de aanwezige VOS verder kan begeleid worden.

Het decreet voorziet in artikel 89 uitdrukkelijk in een gefaseerde aanpak. De Vlaamse Regering bepaalt ook de nodige randvoorwaarden om de artikelen betreffende de gesloten oriëntatie en begeleiding in werking te stellen. De uiterste datum is vastgelegd op 1 september 2022. Tot die datum zal een gefaseerde transitie gebeuren waarbij de VOS-capaciteit in de gemeenschapsinstellingen geleidelijk afgebouwd en in de private voorzieningen geleidelijk opgebouwd wordt. Zo blijft de netto-capaciteit voor VOS-jongeren ook tijdens de transitie gelijk.

Na de transitie blijft een plaatsing in de gemeenschapsinstellingen voor VOS-jongeren voor een time-out op basis van het decreet integrale jeugdhulp natuurlijk nog mogelijk.

De langdurige gesloten begeleiding is en blijft een alternatief voor de uithandengeving. De voorwaarden zijn dus naar analogie van de uithandengeving.

Idem voor de terbeschikkingstelling. De jeugdrechtbank kan de terbeschikkingstelling alleen opleggen nadat zij een maatschappelijk en medisch-psychologisch onderzoek heeft laten verrichten door een multidisciplinair samengesteld team. De regels voor de opmaak en de inhoud van het medisch-psychologisch verslag worden bepaald in een te nemen uitvoeringsbesluit door de Vlaamse Regering.

Hieraan zal in een latere fase bij besluit van de Vlaamse regering uitvoering moeten worden gegeven.

Aan elk VOS-traject waarbij een minderjarige verblijft in een residentiële voorziening is automatisch een contextbegeleiding gekoppeld. Deze begeleiding kan verder lopen en op maat ingezet worden wanneer de minderjarige wordt toevertrouwd aan de gemeenschapsinstelling.

Een niet-gehomologeerd bemiddelingsakkoord is een overeenkomst tussen twee partijen, die geen uitvoerbare kracht heeft. Als een van de partijen zijn engagement niet nakomt, kunnen ze niet gedwongen worden om dit uit te voeren op basis van de overeenkomst. Hiervoor is een bijkomende stap nodig:  de homologatie van het bemiddelingsakkoord door de rechter. Dit is niet standaard, maar kan op verzoek van de partijen. De rechter kijkt dan na of het akkoord rechtsgeldig tot stand is gekomen en verleent hier uitvoerbare kracht aan. Dit betekent dat de overeenkomst via een gerechtsdeurwaarder gerechtelijk uitgevoerd kan worden.

Vroeger moest het slachtoffer zich voor homologatie wenden tot de burgerlijke rechtbank, met bijkomende (advocaats- en gerechts)kosten tot gevolg. Nu kan dit eenvoudig en gratis door een verzoek tot homologatie in te dienen bij de parketmagistraat. Die legt dit voor aan de jeugdrechter.

Ook al wordt er een verzoek tot homologatie ingediend, het bemiddelingsproces is nog steeds vrijwillig. Het is een vrije keuze van de jongere en de ouders om een akkoord af te sluiten. De advocaat van de jongere zorgt ervoor dat de jongere voldoende inzicht heeft in de gevolgen van het akkoord en een geïnformeerde keuze maakt. Vanaf dat het akkoord is afgesloten, verbinden de partijen zicht ertoe om het uit te voeren. Ze kunnen dan ook hiertoe verplicht worden.

Het werken met voorwaarden binnen het decreet betreffende jeugddelinquentie verbindt het aanbod van (jeugd)hulpverlening aan de reactie op een jeugddelict. Het systeem focust niet alleen op het gepleegde jeugddelict, maar houdt ook rekening met de persoonlijkheid en leefomgeving van de minderjarige verdachte of delictpleger.

De voorwaarden en de maatregel of sanctie bij niet -naleving van de voorwaarden worden tegelijk bepaald. Dergelijk stelsel biedt helderheid voor betrokkenen én een kans voor de minderjarige om zich vooralsnog te engageren tot een hulpverlenend aanbod.

Op niveau van het Openbaar Ministerie betreft het werken met voorwaarden steeds een onderhandeld en vrijwillig aanbod

Enkele voorbeelden:

  • een zinvolle dagbesteding;
  • positieve heroriëntering;
  • deelname aan een programma rond weerbaarheid.

Dit aanbod kan als ‘het rechtstreeks toegankelijk jeugdhulpaanbod’ omschreven worden, maar we moeten het “aanmelden bij een door de gemeenschap georganiseerde dienst voor hulpverlening” niet limitatief beschouwenp>

De oproep is breed, intersectoraal verspreid en staat uitdrukkelijk ook open voor initiatieven uit andere sectoren. Het Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap is ook betrokken omdat er handicapspecifieke expertise nodig is voor sommige jongeren. We verwijzen ook naar de inkanteling (vanaf 2020) van de gedrags- en emotionele stoornissen plus (GES+) en observatie en behandelcentra (OBC) capaciteit in het agentschap Opgroeien.

De doelgroepomschrijving van de beveiligende opvang benoemt ook duidelijk jongeren met een verstandelijke beperking. Dit betekent niet dat elke setting elke problematiek aan moet kunnen, wel dat er overheen de verschillende settings verschillende specialismen moeten zijn, en dat hierover tussen de settings afgestemd moet worden.

Het idee achter een positief project is dat het steeds een initiatief is van de jongere. Het parket of de jeugdrechter/jeugdrechtbank kan een minderjarige ook voorstellen om een positief project uit te werken.

Het positief project is een nieuwe reactie die gericht is op het herstel van de gevolgen van het gedrag of het jeugddelict en/of de veroorzaakte schade en de re-integratie van de minderjarige bevordert. Het initiatief laat men zoveel als mogelijk bij de jongere. Het kan bestaan uit:

  • deelname aan een herstelrechtelijk aanbod
  • een prestatie
  • deelname aan een programma of leerproject
  • volgen van een opleiding
  • uitvoeren een georganiseerde activiteit
  • uitvoeren van een taak
  • een gemeenschapsdienst
  • schrijven van een brief aan het slachtoffer

De begeleiding van de minderjarige is een nieuwe opdracht voor de diensten herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA) en wordt opgenomen in hun reguliere financiering:

  • actief en laagdrempelig informeren van de jongere en zijn context over het aanbod;
  • actieve procesbegeleiding bij totstandkoming van het positief project;
  • opvolging waarborgen tijdens uitvoeringsfase;
  • zeker zijn van de uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke instemming van de personen die eraan deelnemen;
  • rapporteren (ook over inzet).

Het decreet geeft de voorkeur aan herstelrechtelijk aanbod zowel in de fase van de voorbereidende rechtspleging als in de fase ten gronde. Indien er geen aanbod wordt gedaan, moet dit gemotiveerd worden. Ook op niveau het Openbaar Ministerie is er een verplicht bemiddelingsaanbod als aan de voorwaarden is voldaan: slachtoffer is gekend en de minderjarige ontkent de feiten niet.

Het decreet sluit niet uit dat een herstelrechtelijk aanbod samen met een maatregel of sanctie wordt gebruikt. Ook kan het deelnemen aan herstelrechtelijk aanbod een onderdeel uitmaken van een positief project.

Een herstelgericht groepsoverleg (Hergo) is een overleg op niveau van de jeugdrechter of jeugdrechtbank tussen de minderjarige verdachte of delictpleger, het slachtoffer, hun sociale omgeving en alle dienstige personen.

Tijdens dit overleg gaan de jongere, zijn ouders en steunfiguren op zoek naar een constructieve oplossing voor de gevolgen van het jeugddelict (zowel materieel als relationeel). Het slachtoffer, de consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank, de advocaat en de politie worden hierbij betrokken. Een onpartijdige bemiddelaar modereert het groepsoverleg en zorgt dat de vier principes worden gerespecteerd: vrijwilligheid , meerzijdige partijdigheid, vertrouwelijkheid en transparantie.

In een leerproject volgen jongeren een vormingsprogramma afgestemd op de doelgroep, individueel of in groep (vb. leerproject op maat, drugs, seksueel grensoverschrijdend gedrag , …).

Er wordt gewerkt rond het bewust worden van de eigen keuzes, waardoor de jongere leert om meer verantwoordelijkheid voor eigen daden op te nemen. In elk leerproject wordt er ruimte gemaakt voor de jongere om stil te staan bij zichzelf, de eigen omgeving en het eigen handelen.

Het volgen van een leerproject kan onderdeel uitmaken van een positief project.

Het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht voorziet verschillende reactiemogelijkheden voor minderjarige verdachten en delictplegers met het oog op het werken rond seksuele opvoeding en de problematiek van alcohol en drugs.

  • Het Openbaar Ministerie ( de Procureur des Konings) handelt dit af in de vorm van ‘voorwaarden’, met het engagement en uitdrukkelijke instemming van de minderjarige:
    • Niet-residentiële/ambulante maatregelen: de minderjarige moet de richtlijnen volgen van een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, een centrum voor seksuele opvoeding of een centrum voor de behandeling van alcohol- of drugsverslaving (maximaal dertig uur). Er kan wel vrijwillig een opname gebeuren als onderdeel van een behandeling of programma (bijvoorbeeld bij verslaving).
    • Een leerproject, aangeboden door een dienst herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA): een traject met verdachten of daders van seksuele delicten of drugsgerelateerde feiten. Deze trajecten moeten zorgen voor een nieuw inzicht bij de minderjarige en zijn niet echt een behandeling.
    • Het aanmelden bij een door de gemeenschap georganiseerde dienst van hulpverlening: bij problematiek van seksuele opvoeding, drugs- of alcoholverslaving. Dit kan een ambulante- of groepsbegeleiding zijn rond weerbaarheid of het preventief omgaan met verslavings- of andere hulpvragen.
  • Tijdens en voor de voorbereidende rechtspleging, kan de jeugdrechter een ambulante maatregel of voorwaarde opleggen:
    • Een behandeling: bij een psychologische of psychiatrische dienst, een dienst voor seksuele opvoeding, een dienst voor alcohol-of drugsverslaving of een contextbegeleiding voor breedsporige ondersteuning van de minderjarige en zijn context, waarbij wordt gewerkt met onderbouwde methodieken werken in op het gedrag van de minderjarige en herhaling moeten voorkomen.
    • Een leerproject: een traject met verdachten of daders van seksuele delicten of drugsgerelateerde feiten. Deze trajecten moeten zorgen voor een nieuw inzicht bij de minderjarige en zijn niet echt een behandeling.
    • “Het aanmelden bij een door de gemeenschap georganiseerde dienst van hulpverlening”: gelet op het feit dat op de voorwaarden die op niveau van de jeugdrechter kunnen worden opgelegd niet limitatief zijn,is geen enkel hulpverlenend aanbod, georganiseerd door de gemeenschap, uitgesloten.
  • Tijdens de  voorbereidende rechtspleging kan de jeugdrechter een jongere tenslotte ook plaatsen in een gemeenschapsinstelling wanneer er nood is aan geslotenheid in antwoord op een delict.
  • De jeugdrechtbank beschikt over dezelfde mogelijkheden tijdens de rechtspleging ten gronde als de jeugdrechter onder de vorm van een ‘ambulante sanctie’ of als ‘voorwaarde’.

De decreetgever koos er voor om voor feiten voor 1 september 2019 waar voorlopige maatregelen lopen alles onder het oude systeem te houden dwz dat zowel het maatregelpakket als de mogelijkheid tot herziening zoals die van toepassing was op het ogenblik van het opleggen van de maatregel, van toepassing blijven zolang de voorbereidende fase duurt. Dit houdt in dat een lopende maatregel bevestigd, ingetrokken of vervangen kan worden door een maatregel uit de Jeugdbeschermingswet.

Dezelfde overgangsregeling geldt voor genomen maatregelen ten gronde maw wanneer een maatregel ten gronde, opgelegd voor 1 september 2019, doorloopt na 1 september 2019, dan verloopt de herziening eveneens volgens het vroegere artikel 60 van de Jeugdbeschermingswet. Dit houdt in dat een lopende maatregel ten gronde bevestigd, ingetrokken of vervangen kan worden door een maatregel uit de Jeugdbeschermingswet, en met toepassing van de regels van de Jeugdbeschermingswet.

De invulling van het overgangsrecht werd gemaakt om de transitie van ‘oud’ naar ‘nieuw’ binnen een redelijke termijn te realiseren.

Start er een nieuwe fase in de rechtspleging en wordt de jongere na 1 september 2019 ten gronde berecht (moment van vonnis ten gronde), dan worden de sancties van het nieuwe decreet toegepast. Gelet dat een aantal mogelijkheden in het nieuwe decreet bijvoorbeeld ‘als strenger’ zouden kunnen geïnterpreteerd worden (bijvoorbeeld het aantal uren leerproject/gemeenschapsdienst,…) moet rekening worden gehouden met het verbod op ‘retro-activiteit van de strengere straf’.

De voorwaarden van het Openbaar Ministerie (OM) zijn limitatief. Het OM stelt deze voor aan de minderjarige en de ouder(s) of opvoedingsverantwoordelijke. Er is sprake van maximale instemming, vrijwilligheid de minderjarige. Het werken met voorwaarden biedt de kans voor de minderjarige om zich te engageren om zo een doorstroom dieper in het gerechtelijk systeem te vermijden

De minderjarige en zijn/haar context zijn zelf verantwoordelijk om te bewijzen dat ze de voorwaarden naleven. Dit gebeurt in samenspraak met de diensten die instaan voor de uitvoering van de voorwaarden. De filosofie hierachter: de instemming en het constructief opnemen van de verantwoordelijkheid door de minderjarige en zijn context (zie artikel 2van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 tot inrichting van de gemeenschapsinstellingen en tot uitvoering van diverse bepalingen van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht.

Concreet betekent dit dat volgende diensten mee instaan voor de opvolging van de voorwaarden:

  • het volgen van een schoolse of professionele vorming of opleiding: school of vormingsinstelling;
  • het volgen van een leerproject (maximaal dertig uur): dienst herstelgerichte en constructieve afhandeling (HCA);
  • de richtlijnen volgen van een ambulant centrum voor geestelijke gezondheidszorg, voor seksuele opvoeding of een centrum voor de behandeling van alcohol- of drugsverslaving (maximaal dertig uur): het ambulante centrum, bijv. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg, een Centrum Algemeen Welzijnswerk, een ambulante dienst binnen de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg,…
  • het aanmelden bij een door de gemeenschap georganiseerde dienst van hulpverlening: de erkende dienst die de hulpverlening uitvoert.

Na het uitvoeren van de voorwaarden, wordt een ‘verslag’ gemaakt waarin minimaal de identificatie, de aanwezigheid en de voortgang van de jongere wordt besproken. Dit verslag wordt toegevoegd aan het dossier en geldt als ‘attest’ dat de voorwaarden gevolgd werden. De Procureur des Konings bepaalt aan de hand van dit verslag of de jongere de vastgelegde voorwaarden heeft nageleefd. Op basis daarvan maakt hij een proces-verbaal op en vervalt de strafvordering.

Opm. Voor het toezicht op het naleven van een plaats- en contactverbod (art. 11, § 1, 1° en 2°) wordt nog steeds de politie ingeschakeld.

De situatie blijft zoals voorheen. Jongeren met een beperking, bijvoorbeeld een ernstige gedrags- en emotionele problematiek, kunnen in de gemeenschapsinstellingen geplaatst worden als verdachte of na het plegen van een jeugddelict. Er wordt op maat gekeken wat nodig is, bijvoorbeeld de zogenaamde GIB-leefgroepen.

Indien de minderjarige blijvend handicapspecifieke ondersteuning nodig heeft, is een gedeeld traject mét de voorziening waar de jongere aangepaste zorg kreeg of kan krijgen, het ideale traject.

Binc

Het scherm ‘contextgegevens’ is een onderdeel van de bredere toepassing Domino. Iedereen die in Domino/Binc werkt, kan deze gegevens actualiseren. Dit is voor Binc geen must (want vormt geen onderdeel van het Binc-dossier en heeft daar dus geen impact op), maar je mag dit wel doen.

Let wel op dat je geen gegevens wist die voor jou misschien niet relevant zijn, maar wel voor een andere gebruiker!

Wil je een overzicht van de dossiers waar nog geen beslissing is geregistreerd? Of waarvan de einddatum is verstreken?

Door te klikken op 'Beslis. > tot' worden alle dossiers gerangschikt op basis van einddatum van de laatste beslissing. De dossiers zonder beslissing komen bovenaan te staan en vervolgens in chronologische volgorde. Zo heb je een handig overzicht van de dossiers waar iets moet worden bijgewerkt.

Uiteraard kan je ook sorteren op andere kolommen voor een andere weergave.

Iedereen die gekend is binnen e-Health als 'Aanmelder binnen een voorziening' voor INSISTO heeft automatisch toegang tot Binc.

Wil je nieuwe personeelsleden toevoegen, dan kan dit volgens de instructies. Het aanmelden ziet er intussen wel anders uit. Hieronder staat een samenvatting:

  1. Ga naar www.socialsecurity.be
  2. Kies 'Onderneming'
  3. Scroll naar onder tot ‘Accountbeheer van mijn onderneming’ en klik op 'Toegangsbeheer'
  4. Meld je aan met e-ID of Itsme (als er een keuze moet worden gemaakt, kies je voor 'werkgever en RSZ')

Zorg er vooral voor dat je werkt onder de juiste hoedanigheid (Jeugdhulp) en onder de juiste subafdeling. In het kadertje rechts kan je klikken op de link 'Gebruikers - subafdelingen' voor een overzicht.

Modules contextbegeleiding (i.f.v. autonoom wonen)

Er zijn verschillende typemodules contextbegeleiding waarvoor dezelfde afspraken rond het registreren van benutting gelden:

  • contextbegeleiding in functie van positieve heroriëntering
  • contextbegeleiding laagintensief
  • contextbegeleiding breedsporig
  • contextbegeleiding kortdurend intensief
  • Delictgerichte contextbegeleiding
  • contextbegeleiding in functie van autonoom wonen
  • begeleiding in een kleinschalige wooneenheid
  • contextbegeleiding voor (aanstaande) ouder(s) en kind(eren)
  • contextbegeleiding in functie van crisis (crisishulp aan huis)
  • crisisbegeleiding (op verwijzing van crisismeldpunt)
  • crisisinterventie (op verwijzing van crisismeldpunt)

Kortdurende handelingsgerichte diagnostiek, behandeling met geïntegreerde diagnostiek en Begeleiding voor pleeggezinnen moeten niet op deze manier worden geregistreerd.

Welke contextcontacten registreren in Binc?

We omschrijven contextcontacten als ‘alle aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde begeleidingscontacten met de jongere en zijn ruime context’.

Voor de registratie in Binc is er geen onderscheid meer tussen de minimaal te registreren contacten en de optioneel te registreren contacten. Beide kunnen worden geregistreerd als ze voldoen aan volgende uitgangspunten:

  • De contextcontacten zijn gekoppeld aan hulpverleningsdoelstellingen van de jongere.
  • Er is een neerslag terug te vinden van het contact in het individuele dossier van de jongere.
  • In deze contacten zitten zowel de individuele begeleidingscontacten met de jongere en met de opvoedingsverantwoordelijken, als contacten met de ruimere context. Dat zijn o.a. belangrijke personen in het netwerk van de jongere of zijn opvoedingsverantwoordelijken: afhankelijk van de hulpverleningsdoelstellingen kan dit sterk variëren. Enkele voorbeelden: een goede vriend, lief, de buren, een leerkracht, een trainer, contactpersonen uit vrijetijdsbesteding …   Contacten met ander professioneel hulpverleningsaanbod (CLB, GGZ, OCMW, VDAB …) worden hier niet onder gevat.
  • De contacten kunnen zowel face to face, telefonisch als met behulp van nieuwe media worden gevoerd.
  • Contextbegeleiding kan zowel mobiel (in de context) als ambulant (in de organisatie).
  • Eén gesprek rond twee of meerdere broers/zussen wordt geteld als één contact.

Vanaf wanneer, tot wanneer

  • Registreren opstartdag: de opstartdag is de eerste effectieve begeleidingsdag van het kind of de jongere. Deze datum wordt tijdens een intake vastgelegd in samenspraak met de minderjarige.
  • Registreren tot laatste begeleidingsdag. Ook deze datum wordt in samenspraak met de minderjarige vastgelegd.
  • Kennismakingsgesprekken en gesprekken in nazorg: deze belangrijke contextcontacten worden niet geregistreerd in Binc maar kunnen wel passen in organisatiespecifieke registraties, met het oog op het eigen beleid en ter ondersteuning van de kwalitatieve profilering van een organisatie.

Eenheid van registreren

De begeleidingscontacten van de verschillende typemodules contextbegeleiding (in functie van autonoom wonen) worden geregistreerd in uren. De kleinste registratiemogelijkheid is een kwartier, en wordt in Binc ingegeven als 0,25.  Een half uur is 0,5.

Modules verblijf

Er zijn verschillende typemodules die de functie verblijf hebben. Op het vlak van registreren van benutting gelden dezelfde richtlijnen voor de volgende typemodules:

  • verblijf voor minderjarigen
  • kortdurend crisisverblijf
  • kamertraining
  • verblijf in functie van diagnostiek
  • verblijf voor (aanstaande) ouder(s) en kind(eren)
  • beveiligend verblijf
  • verblijf in pleeggezin (ondersteunend, korte duur of lage frequentie)
  • verblijf i.f.v. behandeling met geïntegreerde diagnostiek (tot 5 dagen per week en tot 7 dagen per week)
  • verblijf voor minderjarigen met een GES+-problematiek

Met de registratie van de module verblijf willen we in de eerste plaats zicht krijgen op het aantal nachten dat jongeren in een organisatie aanwezig zijn. De afbakening is dan ook erg statisch: indien een jongere in de organisatie zelf de nacht doorbrengt, of op een activiteit/kamp met overnachting begeleid door de organisatie zelf, dan wordt deze nacht geteld.

Wanneer de jongere wel nog een beslissing tot verblijf heeft, maar feitelijk in de context overnacht, gehospitaliseerd is, via vrijetijdsbesteding op kamp is, weggelopen is … dan worden deze nachten niet geregistreerd in Binc.

Module dagbegeleiding in groep (RTJ)

De module dagbegeleiding in groep wordt geregistreerd in ‘dagen’. Dit betekent dat zowel een avond in de week, een woensdagnamiddag als een vakantiedag geteld kan worden als 1 dag.

Net zoals bij de typemodules contextbegeleiding kan de benutting van deze module geregistreerd worden vanaf de opstartdag tot de laatste dag van de dagbegeleiding.

Module ondersteunende begeleiding

De module ondersteunende begeleiding wordt geregistreerd in dagdelen. Een halve dag is 0,5 in Binc. Een volledige dag is 1.

De toegangspoort zal in haar beslissing meestal enkel de NRTJ-module(s) vermelden (bv. verblijf hoge frequentie). Dat wil niet zeggen dat je geen RTJ-modules kan inzetten (in dit voorbeeld móet je bv. contextbegeleiding aanbieden).

In dergelijke gevallen registreer je de jeugdhulpbeslissing zoals je die van de toegangspoort krijgt (met de NRTJ-modules), maar geef je in de schakeling weer dat er ook RTJ-modules worden ingezet. Je moet dus geen tweede beslissing aanmaken voor de RTJ-modules.

Ook voor opnames via de crisismeldpunten moet een Binc-dossier worden aangemaakt. Op de fiche 'Aanmelding' duid je aan dat het gaat om ‘RTJ’. Bij ‘Aanmelder’ duid je het crisismeldpunt aan.

Schematisch (voor de organisatie waar de jongere verblijft tijdens de crisis):

  • Via crisismeldpunt? ja
  • Impact op kinderbijslag? nee
  • Toegangspoort betrekken? nee
  • In dossiers met jeugdrechter? Er wordt een nieuwe maatregel genomen
  • Zakgeld geven? ja
  • Binc
    • Nieuw dossier aanmaken? ja
    • Aanmelder: crisismeldpunt
    • Begin- en eindregistratie? nee
    • Nieuwe beslissing aanmaken? ja
      • Welke typemodule? Crisisverblijf (op verwijzing crisismeldpunt)
    • Nieuwe schakeling aanmaken? ja
      • Welke typemodule? Crisisverblijf (op verwijzing crisismeldpunt)
      • Verzekerd aanbod? Indien dossier valt onder art. 74, dan moet dit in elke schakeling worden aangevinkt *
    • Benutting verblijf registreren? ja
    • Benutting contextbegeleiding registreren?  Contextcontacten (cf. invulling van 4de B, uit referentiekader) kunnen aangevuld worden bij organisatietotaal, bij typemodule contextbegeleiding.

Raadpleeg de checklist crisis en time-out voor alle details.

In het geval van time-out, blijft het Binc-dossier in de 'zendende' voorziening gewoon lopen. Je hoeft dus geen nieuwe schakeling te maken. Het feit dat de jongere een tijdje niet in de voorziening verbleef, zal te zien zijn in de benuttingscijfers (de overnachtingen tijdens de time out worden niet geregistreerd door de ‘zendende’ voorziening).

De 'ontvangende' organisatie zal ook een Binc-dossier moeten aanmaken. Door in het formulier ‘Aanmelding’ het vakje ‘Time Out’ aan te vinken, wordt begin- en eindregistratie echter niet meer verplicht. Het volstaat dus om één beslissing en één schakeling aan te maken.

Kortdurend crisisverblijf wordt meestal georganiseerd binnen de organisatie en wordt dus geregistreerd in Binc als een schakeling. Sommige voorzieningen die niet over modules verblijf beschikken, werken samen met andere voorzieningen voor dit crisisverblijf (dit is steeds vastgelegd in een convenant met Opgroeien). In die gevallen wordt dezelfde werkwijze als bij time-out gevolgd.

Als een begeleiding stopt, moet je eerst en vooral de einddatum ingeven in de laatste schakeling. De beslissing hoeft niet aangepast te worden. Vervolgens vul je alle verplichte parameters bij begin- en eindregistratie in, en kan je het dossier afsluiten (met de knop 'afsluiten dossier').

Het dossier verhuist nu naar ‘afgesloten dossiers’ in het overzicht. Het kan nog steeds gewijzigd worden, maar je kan geen beslissingen of schakelingen meer toevoegen.

In principe heeft elke minderjarige een rijksregisternummer of een BIS-nummer.

Wanneer een minderjarige zonder rijksregisternummer via de toegangspoort wordt aangemeld, heeft deze al een BIS-nummer. Wanneer een minderjarige zonder rijksregisternummer rechtstreeks wordt aangemeld in de organisatie, moet nog een BIS-nummer worden aangevraagd bij de Kruispuntbank Sociale Zekerheid.

Openstaande dossier kunnen worden verwijderd. Daarvoor moet je wel eerst alle schakelingen en beslissingen verwijderen. Vervolgens klik je op het rode kruisje naast de 'dossier status balk'.

Aangezien een afgesloten dossier steeds minstens een schakeling moet bevatten, kan je deze dossiers niet verwijderen.

Nee. Een beslissing wordt in Binc eigenlijk nooit aangepast (tenzij je iets fout hebt geregistreerd).

Bij een vroegtijdige stopzetting van de begeleiding volstaat het dus om de reële einddatum in te vullen in de laatste schakeling.

Ja. Wanneer een jongere wordt opgenomen in de voorziening op verwijzing van het crisismeldpunt voor crisisopvang en/of crisisbegeleiding, is begin- en eindregistratie in dat dossier optioneel.

Wanneer deze jongere vervolgens overgaat naar een reguliere begeleiding in dezelfde voorziening, is het belangrijk de gegevens van begin- en eindregistratie te hebben. Daarom is het noodzakelijk om in die gevallen het eerste dossier bestaande uit het crisisaanbod af te sluiten in Binc, en een nieuw dossier op te starten voor de reguliere hulpverlening. Dit zorgt ook voor de correcte informatie over de aanmeldingen.

Broers en zussen van jongeren die reeds een traject met dagbegeleiding lopen, kunnen ook gebruik maken van dit aanbod.

De manier waarop dit geregistreerd kan worden, is echter verschillend naargelang de insteek. De bezetting van dagbegeleiding in groep wordt niet op basis van de benutting berekend, maar op basis van periode van schakelingen. Met onder meer als gevolg dat een jongere niet enkel voor de module ‘dagbegeleiding in groep’ in Binc kan worden geregistreerd. Er moet telkens een koppeling zijn met een module contextbegeleiding.

Dit wil zeggen dat broers of zussen, of jongeren vanuit een andere afdeling, die enkel voor het luik ‘dagbegeleiding in groep’ willen aansluiten, niet in Binc kunnen worden opgenomen voor deze module, en dat hun benutting dus ook niet kan worden geregistreerd in Binc.

Het blijft wel mogelijk om deze jongeren toch te betrekken in het aanbod. Om op deze manier te kunnen blijven inzetten op een inhoudelijke dynamisering en profilering van het aanbod dagbegeleiding in groep, koppelen we de registratie van deze benutting aan het jaarlijks kwaliteits-verslag. Je kan de benutting van dit aanbod voor broers/zussen of jongeren vanuit een andere afdeling dus zelf binnen je organisatie bijhouden, en opnemen en duiden in jouw jaarlijks kwaliteitsverslag.

Je duidt dit vinkje in de schakeling aan wanneer het Groeipakket voor deze jongere niet geregeld wordt binnen de eigen voorziening. Bijvoorbeeld wanneer voor een jongere de module ‘Verblijf (lage frequentie)’ wordt ingezet in je voorziening en de jongere verblijft grotendeels in een VAPH-voorziening. Dan wordt het Groeipakket daar geregeld en duid je dus het vinkje aan.

Je duidt het vinkje NIET aan wanneer een jongere bijvoorbeeld gedeeltelijk in de psychiatrie verblijft en je als voorziening de kosten hiervan draagt (al dan niet met een aanvraagdossier voor bijzondere kosten). In deze situatie wordt het Groeipakket wel geregeld via Binc.

Met andere woorden, door het aanvinken van het vakje 'Zwaartepunt verblijf ligt in een andere sector' geef je aan dat de gegevens van de schakeling niet moeten doorstromen naar de uitbetaler van het Groeipakket. Let dus goed op wanneer je dit aanduidt.

Deze parameter dateert van bij de start van Binc 2.0 en mag in de meeste dossiers op ‘Nee’ blijven staan (standaardwaarde). In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld in het geval van een fusie tussen twee organisaties, of het overnemen van een erkenning door Opgroeien vanuit een ander agentschap (vb OBC, GES+), kan deze parameter nog worden ingevuld. Dossiers kunnen immers niet worden overgezet. Bij het opnieuw aanmaken van een dossier in de fusieorganisatie, begin je dus opnieuw met de lopende beslissing en schakeling op het moment van de fusie, maar vul je de oorspronkelijke startdatum in het veld ‘Startdatum lopend dossier’ in.

Wanneer de begindatum van de lopende beslissing gelijk is aan de startdatum van het huidige dossier, dan hoef je de startdatum niet in te vullen!

Ieder dossier kent één of meerdere jeugdhulpbeslissingen (JHB). Een jeugdhulpbeslissing is een beslissing tot jeugdhulp in de organisatie, met vermelding van de modules die effectief ingezet kunnen worden, met een begin- en einddatum. Dit is dus niet hetzelfde als de indicatiestelling. De jeugdhulpbeslissing is afkomstig van de toegangspoort (jeugdhulpregie), of van de voorziening zelf bij een uitsluitend rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod.

Een Binc-dossier kan één of meerdere jeugdhulpbeslissingen bevatten. Er is ook combinatie van RTJ- en NRTJ-beslissingen op verschillende tijdstippen mogelijk. Er bestaat geen validatie tussen de verschillende jeugdhulpbeslissingen. Dit betekent dat jeugdhulpbeslissingen elkaar bijvoorbeeld kunnen overlappen in tijd.

Iedere JHB kent een begin- en einddatum. In principe worden deze data niet aangepast na het ingeven van de jeugdhulpbeslissing. Als de modulaire aanbeveling verandert, wordt een nieuwe beslissing ingevoerd.

Een schakeling in Binc is de registratie van het effectief gerealiseerde hulpaanbod. Elke wijziging in de effectief ingezette modules stelt een nieuwe schakeling voor. Een schakeling valt steeds onder een jeugdhulpbeslissing. Er zijn meerdere opeenvolgende schakelingen mogelijk per jeugdhulpbeslissing.

Een schakeling wordt door de hulpaanbieder manueel geregistreerd en heeft een begin- en einddatum, met één of meerdere goedgekeurde RTJ- en/of NRTJ-modules die actief zijn in de moduledatabank voor de organisatie.

In sommige gevallen zal er slechts 1 ‘schakeling’ volgen onder een jeugdhulpbeslissing en valt het effectief gerealiseerde hulpaanbod helemaal samen met de modulaire aanbeveling uit de jeugdhulpbeslissing (bv. bij crisishulp aan huis).

We omschrijven contextcontacten als ‘alle aan hulpverleningsdoelstellingen gekoppelde begeleidingscontacten met de jongere en zijn ruime context’.

Voor de registratie in Binc is er geen onderscheid meer tussen de minimaal te registreren contacten en de optioneel te registreren contacten. Deze kunnen beiden geregistreerd worden indien ze voldoen aan volgende uitgangspunten:

  • De contextcontacten zijn gekoppeld aan hulpverleningsdoelstellingen van de jongere.
  • Er is een neerslag terug te vinden van het contact in het individuele dossier van de jongere.
  • In deze contacten zitten zowel de individuele begeleidingscontacten met de jongere en met de opvoedingsverantwoordelijken, als contacten met de ruimere context. Dat zijn o.a. belangrijke personen in het netwerk van de jongere of zijn opvoedingsverantwoordelijken: afhankelijk van de hulpverleningsdoelstellingen kan dit sterk variëren. Enkele voorbeelden: een goede vriend, lief, de buren, een leerkracht, een trainer, contactpersonen uit vrijetijdsbesteding …   Contacten met ander professioneel hulpverleningsaanbod (CLB, GGZ, OCMW, VDAB …) worden hier niet onder gevat.
  • De contacten kunnen zowel face to face, telefonisch als met behulp van nieuwe media worden gevoerd.
  • Contextbegeleiding kan zowel mobiel (in de context) als ambulant (in de organisatie).
  • Eén gesprek rond twee of meerdere broers/zussen wordt geteld als één contact.

Vanaf wanneer, tot wanneer

  • Registreren opstartdag: de opstartdag is de eerste effectieve begeleidingsdag van het kind of de jongere. Deze datum wordt tijdens een intake vastgelegd in samenspraak met de minderjarige.
  • Registreren tot laatste begeleidingsdag. Ook deze datum wordt in samenspraak met de minderjarige vastgelegd.
  • Kennismakingsgesprekken en gesprekken in nazorg: deze belangrijke contextcontacten worden niet geregistreerd in Binc, maar kunnen wel passen in organisatiespecifieke registraties met het oog op het eigen beleid en ter ondersteuning van de kwalitatieve profilering van een organisatie.

Eenheid van registreren

De begeleidingscontacten van de verschillende typemodules contextbegeleiding (in functie van autonoom wonen) worden geregistreerd in uren. De kleinste registratiemogelijkheid is een kwartier, en wordt in Binc ingegeven als 0,25.  Een half uur is 0,5.

De modules met impact op het Groeipakket zijn:

  • kamertraining
  • verblijf voor minderjarigen, lage en hoge frequentie
  • beveiligend verblijf
  • verblijf in functie van diagnostiek
  • contextbegeleiding in functie van autonoom wonen
  • begeleiding in een kleinschalige wooneenheid
  • verblijf in een pleeggezin (perspectiefzoekend)
  • verblijf in een pleeggezin (perspectiefbiedend – hoge en lage frequentie)
  • verblijf i.f.v. behandeling met geïntegreerde diagnostiek
  • verblijf voor minderjarigen met een GES+-problematiek

Opmerking: Voor de typemodules contextbegeleiding in functie van autonoom wonen en begeleiding in een kleinschalige wooneenheid is er slechts een effect op het Groeipakket tot de leeftijd van 18 jaar.

Elke nacht worden alle schakelingen waar deze modules zijn aan- of afgevinkt, verwerkt en bezorgd aan de uitbetaler van het Groeipakket.

Reconversie - Werf Kansen om dienstverlening te optimaliseren

De rondzendbrief ‘tijdelijke uitbreiding dienstverlening gericht op het creëren van veiligheid in een context van dreigende uithuisplaatsing’ van 19 maart 2021 riep organisaties op om te kandideren voor een tijdelijke en projectmatige uitbreiding van het aanbod contextbegeleiding i.f.v. veiligheidsplanning Signs of Safety en enkele hieraan gekoppelde verblijfsplaatsen. Deze projecten lopen van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022. 

De rondzendbrief ‘Jeugdhulp: oproep tot reconversievoorstellen’ van 20 december 2021 verwijst uitdrukkelijk naar de mogelijkheid om via reconversie de opgedane expertise en methodiek te verankeren wanneer de projectmiddelen wegvallen. In de voetnoot die ter verduidelijking in de rondzendbrief was opgenomen, is verkeerdelijk gesproken over eind maart als eindpunt van de projectmatige financiering, terwijl dit eind april moest zijn.

Voor organisaties die een aanvraag reconversie willen indienen waarin dit luik aan bod komt, betekent dit dat er een overgangsperiode is tussen het afronden van de projectmatige middelen op 30 april, en de goedkeuring en opstart van de reconversievoorstellen, ten vroegste op 1 december 2022. Voor de overbrugging kunnen, omwille van bv. latere opstart van personeel, niet-uitgegeven projectmiddelen gebruikt worden. Ook een tijdelijke flexibele inzet van regulier erkende modules is een mogelijkheid.

Vragen naar een dergelijk flexibele inzet kunnen gesteld worden aan voorzieningenbeleid@opgroeien.be.

Er is zeker ruimte om een antwoord te bieden op de noden van kinderen en jongeren die opgroeien in een onveilige thuissituatie, zonder ons te laten beperken door het huidige instrumentarium van (verblijfs)modules.

Cruciaal blijft dat het om dezelfde doelgroep gaat maar dat de antwoorden iets anders kunnen/moeten zijn dan we vandaag kennen. Bv. het heel intensief begeleiden van de context op piekmomenten van de dag en dagelijkse begeleiding aan huis. Vandaag kennen de contextbegeleidingsmodules geen intensiteit die daaraan tegemoet komt. We denken dan ook eerder aan ‘trajecten’ dan aan modules.

Belangrijk is - naast het behoud van de doelgroep - ook de garantie van een antwoord op het moment dat het verblijf in de context (tijdelijk) toch niet kan. Dat antwoord houdt daarbij ook rekening met de verwachtingen van het tijdelijk niet thuis kunnen blijven (cf. pleegzorg eerste optie, kleinschaligheid, positief leefklimaat …).

Reconversie gaat over meer dan het ombouwen van een bed. We moeten vanuit de impact nadenken, dan kom je automatisch tot iets groter en meer dan 1 bed ombouwen.

We vertrekken van kinderen met verontrusting en dreigende uithuisplaatsing. Vroeger betekende dit residentiële hulp; met SofS willen we dit vermijden door intensief en krachtgericht in en met het netwerk te werken, waarbij een residentiële back-up voorzien wordt.

Initiatieven die hierop inspelen komen zeker in aanmerking voor reconversie, maar dus bij voorkeur vanuit een gedragen, regionaal verhaal.

De IPH-middelen zitten niet in de scope van deze rondzendbrief.

Binnen het traject ‘vroeg en nabij’ kijken we verder hoe we op een andere wijze kunnen erkennen en subsidiëren, vanuit de leidende principes in de kadertekst. Daarbij zitten rugzakfinancieringen zoals de IPH-middelen uitdrukkelijk wel mee in de scope.

Het omzetten van NRTH naar RTH-aanbod is niet per definitie uitgesloten, we vinden het vooral belangrijk dat de vraag kadert in een groter geheel. We verwachten geen individuele plannen die vertrekken vanuit 1 organisatie, maar dat er vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid initiatieven ontstaan die tegemoet komen aan collectief aangevoelde noden.

We hopen dat er vanuit een helikopterperspectief naar de ideeën kan gekeken worden en zo regionaal afgestemde keuzes gemaakt kunnen worden.

Vanuit Opgroeien engageren we ons om de concrete vertaling van die initiatieven maximaal te vertalen binnen het erkennings- en subsidiëringskader.

KWE-capaciteit is nog maar recent toegekend, we gaan er niet van uit dat deze capaciteit gereconverteerd wordt. In elk geval moet de finaliteit van deze capaciteit behouden blijven.

De gemeenschapsinstellingen (GI) zijn door de uitvoering van het jeugddelinquentiedecreet volop in reconversie. Mogelijke samenwerkingen vanuit private partners met de GI, waarvoor aan reconversie wordt gedacht, zullen zich in elk geval moeten aligneren op de nieuwe realiteit waarin de gemeenschapsinstellingen zich bevinden.

Dit betekent ook dat de private voorzieningen die vandaag nauw samenwerken met de GI vanuit het perspectief verontrusting, in een andere dynamiek terechtkomen met andere private partners, met name die veilig verblijf aanbieden.

Het aanbod veilig verblijf is een recent initiatief dat nog in volle ontwikkeling is. We gaan er niet van uit dat hier al nieuwe invulling aan wordt gegeven.

De partners die hierrond staan, kunnen wel meezoeken naar hoe we beter antwoord kunnen bieden aan veilig verblijf (ook na het veilig verblijf), maar de capaciteit is niet te reconverteren naar een ander soort aanbod. De visie rond veilig verblijf spoort wel met wat in de rondzendbrief staat.

Reconversie - Werf gezinshuizen

Ja, in principe heeft elk geplaatst kind in een gezinshuis een eigen kamer. We verwijzen hiervoor naar het decreet Rechtspositie van de minderjarige (privacy, nood aan eigen ruimte), en de normale ontwikkeling van kinderen en hun groeiende nood aan autonomie.

Het is echter niet altijd noodzakelijk of in elke levensfase een must, bijvoorbeeld bij plaatsing van jonge brussen, baby op kamer bij gezinshuisouder …

Het is belangrijk dat er voldoende schaalgrootte is voor een ombouw. Niet alleen om expertise op te bouwen maar ook om de overgang stapsgewijs mogelijk te maken binnen de bestaande middelen en uit zorg voor de continuïteit van de trajecten. 

In ieder geval wordt er van moederorganisaties verwacht om in een regionaal netwerk expertise op te bouwen en samen te werken met andere moederorganisaties en de dienst voor pleegzorg. 

De ombouw naar gezinshuizen is heel complex voor de voorziening die aan zet is. De afdeling Voorzieningenbeleid is daarom bereid om de voorstellen inzake fasering samen te bekijken en samen met de voorzieningen na te gaan wat nodig is aan bijkomende ondersteuning in functie van een optimale realisatie.

De CIG stelden de vraag naar de optie om gezinnen op te vangen in een gezinshuis.

In de fase van de uitrol van gezinshuizen willen we nu eerst alle prioriteit geven aan gezinshuizen voor minderjarigen en daar expertise en volume rond opbouwen. 

De opvang van gezinnen kan eventueel in een later stadium bekeken worden, als er ook kennis voorhanden is rond projecten op dit terrein, bv. in Nederland, en wetenschappelijke inzichten.

Binnen het statuut van huisarbeid is de autonomie van de gezinshuisouder cruciaal. Er mag geen directe controle zijn vanuit de werkgever op de woning van de gezinshuisouder. In die zin kan er niet zomer een woning ter beschikking gesteld worden vanuit de werkgever. 

Als de moederorganisatie toch over een woning beschikt kan die een aparte huurovereenkomst verhuurd worden aan de gezinshuisouder. De huurovereenkomst staat dan los van de arbeidsovereenkomst, zodat geen vermenging mogelijk is.

Een gezinshuis is zeer divers, zowel in finaliteit (perspectiefbiedend of -zoekend) als in doelgroep. 

Het is mogelijk dat een OOOC of OBC hier initiatief neemt om, vertrekkend van de expertise en opdracht van een OOOC of OBC, bv. het verblijf tijdens een diagnostisch proces of behandeling niet in een leefgroep maar in een gezinshuis te organiseren. Belangrijk zijn de afstemming en samenwerking met de partners.

Voorzieningen kunnen inderdaad vanuit een samenwerkingsverband gezinshuizen oprichten, maar dat moet niet noodzakelijk vanuit een nieuwe vzw.

Een nieuwe vzw betekent administratieve last, nieuwe overhead enz., dus we moedigen dit niet aan.

Cruciaal in de organisatie van gezinshuizen is onder meer:

  • een kwaliteitsvolle organisatie van het aanbod,
  • de afwezigheid van drempels voor kinderen en jongeren,
  • een maximale samenwerking met andere organisaties ... 

Het klopt dat de rondzendbrief bijzondere aandacht vraagt voor de instroom van –12-jarigen in gezinshuizen omwille van inzichten uit gehechtheidsonderzoek en ontwikkelingsperspectief. 

Uiteraard kan deze kleinschalige vorm van residentiële hulp met een doorgedreven gezinsklimaat ook voor andere doelgroepen worden opgezet, bv. voor jongvolwassenen (mentorhuis), jongeren met een nood aan observatie en behandeling en niet-begeleide minderjarige vluchtelingen (NBMV).

De norm ligt momenteel op drie kinderen per gezinshuis en een maximum van 6 kinderen (met eigen (pleeg)kinderen erbij) in totaal. De subsidiëring van een gezinshuis en de berekening van het loon van de gezinshuisouder is daarop voorzien. 

Mits voldoende draagkracht van de gezinshuisouder (en het hele gezin) is het mogelijk om meer jongeren op te vangen, zeker bij het samen plaatsen van broers en zussen. 

Omwille van het kleinschalige karakter/huiselijke leefklimaat wordt het maximum van 6 kinderen in totaal gehanteerd, waarop mits gemotiveerde aanvraag kan afgeweken worden.

We krijgen regelmatig de vraag of het ook mogelijk is om maar twee kinderen op te vangen. Dat laat de subsidiëring in combinatie met het kader van huisarbeid niet toe. Opgroeien engageert zich om nieuwe pistes hiertoe te onderzoeken.

Uit onderzoek blijkt dat ook voor adolescenten de nood aan ‘verbinding’ erg groot is. Vaak wordt bij deze groep heel hard ingezet op hen vaardig maken in het zelfstandig wonen, ter voorbereiding op de volwassenheid via bv. kamertraining. Dit is uiteraard noodzakelijk, maar ook dan blijft het cruciaal dat er een solide basis is van ‘verbindingen’ en hiervoor kan een gezinshuis een meerwaarde bieden.

De rondzendbrief vermeldt dat de werving, selectie en matching belangrijke processen zijn vooraleer de gezinshuisouder van start kan gaan. Uiteraard kunnen pleeggezinnen met ervaring zich ook kandidaat stellen in de procedure tot gezinshuisouder.

Meer informatie is terug te vinden op de themapagina gezinshuizen

Algemeen staan we zeker open voor voorstellen die op deze middelen en capaciteit betrekking hebben en die leiden tot betere hulpverlening voor de NBMV.

Specifiek voor de plaatsen die onder de conventie met Fedasil vallen, moeten we uiteraard binnen de bepalingen van de conventie blijven.

Er is een tool die organisaties kunnen gebruiken om te experimenteren op welke manier voorzieningen hun erkenning kunnen ombouwen.

Ga naar de tool.

Het is vooral belangrijk dat een voorziening op een budgetneutrale manier ombouwt. We hebben gemerkt dat de oorspronkelijke tool in de rondzendbrief nog iets te statisch was. Zo werd er bv. onvoldoende rekening gehouden met de diversiteit aan modules die ingezet kunnen worden bij de ombouw en/of de grootte van de inzet.

Met de aangepaste tool proberen we een meer dynamisch instrument mee te geven. De bedoeling is dat we ook voor de CKG tot een dergelijke tool komen (in ontwikkeling).

Kwaliteit

Er is geen vastgelegd sjabloon of inhoudstafel voor het kwaliteitsverslag, maar er zijn enkele onderwerpen die minimaal moeten opgenomen worden in het verslag:

  • Visie op het kwaliteitsbeleid
  • Kerncijfers:
    • Bezetting
    • Benutting
    • Organisatie in cijfers: mogelijke relevante (gebruikers)gegevens en indicatoren.
  • Zelfevaluatie:
    • Scores groeiniveaus
    • Korte duiding bij en evaluatie van hieraan gekoppelde acties uit vorige kwaliteitsplanning, eventuele verbeteracties
  • Kwaliteitsplanning
  • Kwaliteitsthema

Meer informatie: Nota kwaliteit 27/01/2017.

Ja, het kwaliteitshandboek is een belangrijk en decretaal verplicht instrument (Art.5, §4 van het geharmoniseerde kwaliteitsdecreet). Net zoals kwaliteitszorg in z’n geheel, moet het kwaliteitshandboek gekenmerkt worden door een dynamiek met voortdurende bijsturing en actualisatie en door gebruiksvriendelijkheid om de gedragenheid en toepasbaarheid van het instrument door het personeel te garanderen. Het kwaliteitshandboek ondersteunt de kwaliteitszorg van de organisatie. Het bestaat minimaal uit :

  1. Het kwaliteitsbeleid.
  2. Het kwaliteitsmanagementsysteem.
  3. De zelfevaluatie en verbeteracties.

Het kwaliteitsverslag moet ingediend worden bij Opgroeien, afdeling Voorzieningenbeleid, vóór 1 juni. Een geprinte versie is niet noodzakelijk, een digitale versie kan gemaild worden naar voorzieningenbeleid@opgroeien.be.

Voor de manier waarop de registratie van de verschillende modules moet gebeuren verwijzen we naar de volgende teksten:

Reconversie - Algemeen

De rondzendbrief vermeldt de verschillende elementen die elk dossier minimaal moet bevatten, zoals de wijze waarop gebruikers betrokken zijn. We moedigen voorzieningen aan om cliënten te betrekken in het proces dat gelopen wordt om tot een dossier te komen.

Algemene signalen van cliënten kunnen, via cliëntvertegenwoordiging, aan het IROJ worden overhandigd en zo meegenomen in het advies door een IROJ.

Sommige voorzieningen jeugdhulp verwijzen in het kader van reconversie naar de uitrol van Partners in Parenting (PiP). Daarbij is de vraag of de eventuele extra-inzet van de voorzieningen die in het samenwerkingsverband zijn gestapt, gehonoreerd kan worden via reconversie.

De uitrol van dit project wordt opgevolgd door een Vlaamse stuurgroep. Het is belangrijk een goed beeld te krijgen van de precieze inzet van de voorzieningen die aan zet zijn bij PiP. We gaan ervan uit dat de inzet van de voorzieningen hierin complementair is aan deze van de pleegzorgdiensten. Daarbij is er onderscheid tussen:

  • de inzet in het kader van de opstartfase (veelal gaat het om expertiseontwikkeling omdat dit voor vele voorzieningen een totaal nieuw concept is),
  • de inzet later in het traject eens de implementatie gewoon loopt.

Voor reconversie zijn we vooral geïnteresseerd in wat het (extra) aandeel is van voorzieningen eens deze werking duurzaam loopt.  

Voorzieningen die eraan dachten om dit (extra) aanbod een plaats te geven binnen reconversie, worden gevraagd om dit aandeel op een beknopte wijze concreet te beschrijven in het dossier reconversie, zoals de concrete inzet en de vertaling naar om te zetten capaciteit. Of die capaciteit daadwerkelijk gereconverteerd kan worden en binnen welke timing, wordt samen bekeken met de verdere opvolging van dit project. 

We blijven met een enveloppenfinanciering werken, ook bij reconversie.

Voorzieningen kunnen, zeker in een belangrijke aanvangsfase, flexibel met de enveloppe omgaan, zoals in de erkenningsvoorwaarden ook is opgenomen. Dit moet ruimte laten aan organisaties om interne procesondersteuning op te zetten.

Tijdens de regionale afstemmingsmomenten, georganiseerd door Opgroeien en de IROJ-ondersteuners, betrekken we actief de partners ACT en OSD, zodat we - in co-creatie en afgestemd met de verwijzende instanties - het nieuwe aanbod kunnen vormgeven.

Ook in de Vlaamse kerngroep, die de uiteindelijke dossiers zal beoordelen, zijn er beleidsmedewerkers van de afdelingen ACT en OSD betrokken.

De oproep richt zich primair tot de jeugdhulporganisaties die door Opgroeien erkend en gesubsidieerd zijn. Dit omvat ook de CKG.

De afstemming met andere partners en het samenbrengen van expertise laat zich niet in (sub)sectoren insluiten. We gaan ervan uit dat ook met de partners uit andere sectoren wordt afgestemd. 

De reconversie van aanbod gebeurt maximaal binnen de contouren van de huidige regelgeving. Bij het uitwerken van samenwerkingsvoorstellen die de expertise van aanbod uit andere sectoren betreft, worden mogelijkheden en haalbaarheid best proactief bij de eigen administratie afgetoetst. Opgroeien engageert zich om over reconversie en de ingediende dossiers met de andere administraties in gesprek te gaan.

Voor reconversie naar gezinshuizen worden ook aanvragen vanuit MFC in afstemming met het VAPH opgenomen. In mei 2024 keurde de Vlaamse Regering de wijzigingen aan de regelgeving van multifunctionele centra omtrent het organiseren van gezinshuizen definitief goed. De aanpassingen zijn ingegaan op 1 juli 2024. (Gezinshuis: wijziging regelgeving multifunctionele centra | VAPH)

Kinderen en jongeren groeien het best op in een gezin of - wanneer dit niet mogelijk is - ‘zo thuis mogelijk’. Dit is een fundamentele beslissing in ‘Vroeg en nabij’ en de jeugdhulp zal in deze richting evolueren. Zo zijn er:

  • de bijkomende ondersteuningsvorm in de vorm van gezinshuizen,
  • een beweging naar het verminderen en hervormen van de klassieke residentiële capaciteit. Deze moet kleinschaliger en inzetten op een positief leefklimaat.

We houden daarbij een realistische insteek: wanneer er een nieuwbouw is gerealiseerd of gepland staat, bekijken we samen met de voorziening hoe binnen de contouren van deze nieuwbouw er maximaal kan worden ingezet op kleinschaligheid en een positief leefklimaat.

Gegevensdeling - hulpverleners

In de hulpverlening gelden strenge regels voor digitale dossiers. De digitale dossiers van agentschap Opgroeien worden steeds gebouwd in een streng beveiligde omgeving. Hulpverleners kunnen daar alleen inloggen met hun identiteitskaart en persoonlijke code. We houden ook bij wie op welk moment toegang had tot de dossiers.  

Persoonsgegevens (dit zijn alle gegevens die jou kunnen identificeren als persoon) zijn altijd afgeschermd van de buitenwereld. We geven ook nooit persoonsgegevens door aan derden. Bovendien zijn hulpverleners gebonden door het beroepsgeheim.

De hulpverlener registreert de gegevens op basis van het rijksregisternummer. De keuze om op basis van het rijksregisternummer te werken is divers:

  • Het nummer bestaat al en is gegarandeerd uniek.
  • Het nummer wordt in andere domeinen en sectoren, bv. ziekenhuizen, gebruikt en blijkt effectief.
  • Werken met het rijksregisternummer is eenvoudig. De jongere of iemand uit zijn omgeving kan het rijksregisternummer aan de hulpverlener geven. De hulpverlener zoekt via het rijksregisternummer officiële gegevens op (voornaam, naam, geslacht, geboortedatum). Agentschap Opgroeien kreeg toestemming om het rijksregisternummer op te halen nadat het aantoonde alle veiligheidsmaatregelen na te leven en de persoonsgegevens van ouders en kinderen te beschermen.  De hulpverlener is ook gebonden omwille van beroepsgeheim en/of een vertrouwelijkheidsclausule.
  • Het is belangrijk om enkel unieke kinderen die hulp krijgen te registeren. Kinderen die meerdere keren voorkomen, mogen niet dubbel worden geteld.

De regelgeving over de bewaartermijnen van jeugdhulpdossiers stelt het evenwicht tussen het recht op privacy en vergetelheid en het recht op inzage in eigen dossiers voorop.

De betrokkene wordt bij het afsluiten van het dossier altijd geïnformeerd over de bewaartermijn en over het feit dat hij een kopie van dit dossier kan krijgen indien gewenst. Hij kan het beste beoordelen of zijn dossier na het verstrijken van de bewaartermijn voor hem nog nut kan hebben. Als hij oordeelt dat dit het geval is, moet hij de mogelijkheid krijgen om erover te beschikken in de vorm van een kopie. 

In het huishoudelijk reglement van de gemeenschapsinstellingen vind je meer informatie hierover onder de titel Toegang tot het dossier

Hoe kan je toegang krijgen tot je dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg en de sociale dienst jeugdrechtbank?

  • Vraag schriftelijk toegang tot je dossier aan je consulent (via mail of brief). Als dat niet lukt (bijv. je hebt geen pc of mail), kan de consulent je mondelinge vraag noteren. De consulent moet dan drie keer een aanvraagsjabloon invullen en jij - als aanvrager - moet die drie documenten ondertekenen. Dit sjabloon wordt dan geregistreerd in Domino. De consulent informeert zijn teamverantwoordelijke over de vraag.
  • Heb je geen contact meer met je consulent of weet je niet meer wie dit was? Contacteer dan het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) of de sociale dienst jeugdrechtbank (SDJ) van jouw regio. De contactgegevens vind je op de website.
  • Na de aanvraag moet je toegang krijgen binnen de 15 dagen. Er zijn drie uitzonderingen waarbij de toegang kan worden uitgesteld, namelijk totdat:
    • het OCJ een teambeslissing heeft genomen na het onderzoek dat ze doen,
    • de jeugdrechter een vonnis heeft genomen,
    • het strafonderzoek van een dader ten aanzien van de minderjarige is afgerond.

Tot welke informatie heb je toegang?

Het algemeen principe is dat je toegang kan vragen tot de gegevens over jezelf of die je zelf hebt aangeleverd. Ook gegevens die tegelijk over jou én een derde gaan, zijn in principe toegankelijk. Hierop zijn wel een paar uitzonderingen mogelijk:

  • De persoon die informatie geeft aan je consulent kan vragen om die informatie vertrouwelijk te behandelen. Personen over wie die informatie gaat, hebben dan geen toegang tot deze gegevens als ze om toegang verzoeken.
  • Een minderjarige kan zich verzetten tegen de toegang van een persoon tot bepaalde gegevens.
  • De consulent kan oordelen dat het niet in het belang is van de minderjarige dat die wordt geïnformeerd over bepaalde gegevens (agogische exceptie). 

Voor de dossiers bij de sociale dienst jeugdrechtbank is er nog een specifieke uitzondering: de gerechtelijke exceptie. Een consulent van de sociale dienst kan geen toegang geven tot de documenten die ter beschikking worden gesteld van de jeugdrechter of het Parket. De consulent zal je hiervoor doorverwijzen naar de griffie van de jeugdrechtbank, waar men dan inzage kan vragen in het jeugdrechtbankdossier. Ook tot stukken van het opsporingsonderzoek kan geen toegang worden verleend. Het opsporingsonderzoek is het geheel van de handelingen die ertoe strekken de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering.

Hoe wordt de toegang verleend? 

Er bestaat zowel het recht op inzage als het recht op afschrift of rapport.

  • Inzage: je kan de papieren documenten of een outprint van verslagen uit het elektronisch dossier inkijken. Bij voorkeur geeft de consulent nog een mondelinge toelichting bij de informatie.
  • Afschrift of rapport: je kan een afschrift van de gegevens krijgen die je hebt kunnen inkijken.  

Wat met dossiers bij de voorzieningen?

Jeugdhulpdossiers worden bewaard door de jeugdhulpvoorzieningen zelf. Om inzage te krijgen in die dossiers, moet je rechtstreeks contact opnemen met de betrokken voorziening(en). Je vindt de contactgegevens op de website.

Reden 1

Er werken heel veel diensten in de jeugdhulp die meestal een eigen registratiesysteem hebben. Sommige systemen dienen om hulp aan te vragen of bij te houden wat er tijdens de hulpverlening gebeurt. Andere systemen worden door de overheid gebruikt om voorzieningen in de jeugdhulp te kunnen subsidiëren.

Agentschap Opgroeien wil daarom dat enkele basisgegevens op dezelfde manier beschikbaar worden om:

  • de hulpverlening sneller en efficiënter te laten verlopen;
  • het beleid voor hulpverlening over de sectoren heen nog beter op mekaar af te stemmen.

Reden 2

Het agentschap Opgroeien geeft subsidies aan voorzieningen. Dankzij die subsidies kunnen voorzieningen hulp aanbieden. Het agentschap verwacht wel dat de voorziening bij elke hulp gegevens in haar systemen bijhoudt om:

  • aan te tonen dat de voorziening het geld op een correcte manier besteedt. 
  • een beeld te krijgen van de hulpverlening. Zo kan het agentschap haar beleid beter uittekenen en of bijsturen. 

De gegevensdeling heeft zowel voordelen voor het kind en de jongere als voor de diensten in de jeugdhulp. Dankzij gegevensdeling worden gegevens op het juiste moment met de juiste personen gedeeld om zo de beste hulp aan te bieden. Hulpverleners moeten zo minder dubbel werk doen en kunnen meer tijd besteden aan de gezinnen, kinderen en jongeren zelf.

Het dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (DOMINO OCJ) 

  • Het dossier bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg bestaat uit een elektronisch (Domino) en een papieren gedeelte.  
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces werden opgesteld.  
  • De consulent moet het kind of de jongere informeren over wat hij in het dossier schrijft en zal de nodige informatie uit het dossier doorgeven aan de betrokken hulpverleners.  

Het dossier bij de intersectorale toegangspoort (INSISTO ITP)

  • Het dossier bij de intersectorale toegangspoort bestaat uit de elektronische aanvragen voor niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.  
  • Het bevat persoonsgegevens, vraagverheldering en diagnostiek in functie van de hulpvraag en het afgeleverde indicatiestellingsverslag dat bepaalt welke hulp je kan krijgen.  
  • Het dossier kan geraadpleegd worden door de regionale medewerkers van de intersectorale toegangspoort en voorzieningen waarbij je aangemeld werd.  
  • Je kan een kopie aanvragen bij je contactpersoon aanmelder.  

Het dossier in de crisisjeugdhulp (INSISTO CRISIS)

  • Het dossier bij de crisisjeugdhulp bestaat uit een registratie van de crisisvragen bij het crisismeldpunt. Ook de wijze van afhandeling staat hierin vermeld.  
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag en een indicatie van de crisisjeugdhulp die nodig is.  
  • Het dossier kan geraadpleegd worden door medewerkers van de crisismeldpunten en voorzieningen uit het crisisnetwerk die je begeleiden.  
  • Je kan een kopie aanvragen bij je crisis-aanmelder of het crisismeldpunt.  

Het dossier voor cliëntoverleg of bemiddeling (INSISTO COBE)

  • Het dossier bij cliëntoverleg en bemiddeling bestaat uit een registratie van de vragen voor cliëntoverleg of bemiddeling bij het regionale team van  afdeling continuïteit en toegang (ACT) ().  
  • Het bevat persoonsgegevens, een korte samenvatting van de vraag, uit te nodigen betrokkenen en verdere afhandeling door de medewerker.  
  • Het dossier kan  geraadpleegd worden door de regionale medewerkers van ACT. Voor bemiddeling kan ook de aangestelde bemiddelaar de gegevens bekijken, voor cliëntoverleg de aangestelde voorzitter. 

Het dossier bij de jeugdrechtbank

Het dossier bij de jeugdrechtbank bestaat uit twee onderdelen: een administratief dossier en een persoonlijkheidsdossier. 

  1. Het administratief dossier bevat bijvoorbeeld ’proces-verbalen van de politie en beschikking en vonnissen van de jeugdrechter.  
  1. Het persoonlijkheidsdossier bevat gegevens die gaan over de persoonlijkheid van de minderjarige en het milieu en de omgeving waarin  het kind of de jongere leeft.  Het verslag van het maatschappelijk onderzoek van de consulent is hier een voorbeeld van.
  • Het dossier bevat dus informatie over de feiten en de omstandigheden van het misdrijf dat een jongere pleegde. Het kan ook informatie vermelden over de moeilijke situatie waarin de jongere zich bevindt.  
  • Het dossier wordt bijgehouden door de griffier van de jeugdrechtbank.  
  • Het dossier mag enkel gelezen worden door personen die bij de gerechtelijke procedure betrokken zijn.  

Het dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank (DOMINO SDJ) 

  • Het dossier bij de sociale dienst jeugdrechtbank bestaat uit een elektronisch (Domino) en een papieren gedeelte.  
  • Het bevat alle documenten die tijdens het hulpverleningsproces werden opgesteld.  
  • De consulent moet het kind of de jongere informeren over wat hij in het dossier schrijft en zal de nodige informatie uit het dossier doorgeven aan de betrokken hulpverleners.

Het dossier bij de gemeenschapsinstelling (DOMINO GI)

Het dossier bij de gemeenschapsinstelling bestaat uit een elektronisch dossier (Domino) waarin volgende informatie wordt bijgehouden en geregistreerd: 

  • Persoonsgegevens  
  • Juridische stukken (dagvaarding, beschikking, vonnis, arrest in beroep, processen-verbaal, …)  
  • Administratieve stukken: identificatiefiche, akkoord voor verlenging van de maatregel, verloftoestemming of weigering, toestemming voor extramurale activiteiten, melding van ontvluchting of ongewettigde afwezigheid, melding van heropname,…   
  • Forensisch Orthopedagogisch /Didactische gegevens: handelingsplan, schoolrapport, verslaggeving of informatie van externe voorzieningen of diensten mits uitdrukkelijke toestemming van de verstrekkers  
  • Stukken die de jongere zelf invult: levensverhaal, …   
  • Registraties van bezoekers, bijzondere maatregelen, ... 
  • Interne werkdocumenten en opvolgingsfiches inzake gebeurtenissen en maatregelen  
  • Gezondheidsgegevens   
  • Verslaggeving van en voor (de sociale dienst bij) de jeugdrechtbank.  
  • Persoonlijke notities in voorbereiding van formele verslaggeving aan (de sociale dienst bij) de jeugdrechtbank.   
  • Gegevens die door een derde als vertrouwelijk werden bestempeld.   
  • Gegevens die behoren tot de privésfeer van derden.   

Het dossier bij de private voorziening

Op Jeugdrecht (https://www.kennisplein.be/sites/Jeugdrecht/Pages/2015-05-Toegang-tot-het-dossier-in-de-jeugdhulp.aspx): “Elke betrokkene in de jeugdhulp heeft recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard dossier. Het decreet rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp formuleerde dit als een recht voor de minderjarige, het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp bepaalt dit als een machtiging tot verwerking van persoonsgegevens. 

  • Het dossier bij de private voorziening  kan gegevens bevatten over het kind of de jongere, , de hulp die hij zij krijgt en andere mensen die in het dossier betrokken zijn. In het geval van pleegzorg kan een dossier ook informatie over het gezin van de minderjarige, de pleegouders en de omgangsregeling bevatten.
  • Het dossier heeft verschillende doelen:
    • De begeleider kan snel en gestructureerd alle informatie over het kind of de jongere raadplegen.
    • dient ook om minderjarige, ouders, en leefomgeving te informeren en te betrekken bij wat de hulpverlener doet. Het dossier helpt ook bij het informeren en betrekken van andere hulpverleners of verwijzers. En tenslotte zullen hulpverleners (persoons)gegevens moeten bewaren om zich te verantwoorden ten opzichte van hun subsidiegever en zorginspectie. 
  • Het dossier omvat die gegevens die relevant zijn voor de hulpverlening. Het is dus geen verzameling van alle mogelijk interessante informatie. Er wordt verwacht van begeleiders en hulpverleners dat zij afwegen welke informatie bewaard moet worden om een goede zorg te kunnen bieden. .  
  • Zodra het dossier informatie over bepaalde personen inhoudt, speelt de wet bescherming persoonsgegevens, en mogelijk ook andere, specifieke regelgeving, zoals in de jeugdhulp. 

Begeleiding in cijfers (BINC)

  • BINC (begeleiding in cijfers) is het uniforme registratiesysteem voor de voorzieningen in de jeugdhulp.  
  • De data geven voorzieningen en agentschap Opgroeien een beter beeld van de bereikte doelgroep en de hulpverleningsprocessen.  
  • Het kind of de jongere heeft inzage, zoals bepaald in het decreet Rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp. Meer informatie hierover is te vinden op de site Rechtspositie 

Centraal aanmeldpunt (INSISTO CAP)

  • Een verwijzer, meestal een consulent van de sociale dienst jeugdrechtbank, soms ook de griffier of jeugdrechter, dient een aanvraag in voor een plaats in een gemeenschapsinstelling of het Vlaams detentiecentrum 
  • Deze aanvragen verlopen verplicht via het centraal aanmeldpunt CAP.
  • Eén elektronische aanmelding volstaat om te weten of er plaats is in een gemeenschapsinstelling of in het Vlaams detentiecentrum. Het centraliseren van de aanmeldingen gebeurt met een elektronische toepassing.  

Agentschap Opgroeien houdt volgende informatie bij:

  • Contactgegevens van het kind en het gezin. Zo kan een collega hulpverlener snel de juiste personen contacteren.
  • Welke hulp er werd ingezet.
  • Hoe de situatie was toen de hulp werd stopgezet.

Wanneer agentschap Opgroeien zelf de hulp- en dienstverlening organiseert (Gemeenschaps-instellingen, Toegangspoort, OCJ en SDJ) worden ook nog andere gegevens bijgehouden. Meer informatie over de verschillende dossiers vind je hier (link naar stukje “welke dossiers zijn er in de jeugdhulp”)

Niet alle informatie die een hulpverlener over een kind of jongere opslaat, registreert en bewaart, wordt gedeeld. Er zijn twee soorten van informatie: 

1.Gevoelige informatie

Hulpverleners hebben geheimhoudingsplicht. Wat een kind of jongere in vertrouwen vertelt, mag hij niet zomaar doorvertellen. Hulpverleners zijn gebonden aan het beroepsgeheim. Om hun werk goed te kunnen uitvoeren, moeten zij regelmatig informatie delen met andere hulpverleners. Hierbij gelden een aantal principes en voorwaarden:

  • het gaat om het delen van informatie met andere hulpverleners (en dus niet met bv. de politie);  
  • de informatie moet noodzakelijk zijn voor het bieden van kwaliteitsvolle zorg;  
  • het delen van informatie moet in het belang zijn van de hulp en van het kind of de jongere;  
  • de informatie mag enkel gedeeld worden tussen mensen die in eenzelfde mate gebonden zijn aan het beroepsgeheim;  
  • het kind of de jongere moet bij voorkeur zijn geïnformeerde toestemming geven voordat de informatie wordt gedeeld.  

2. Feitelijke gegevens  

Binnen de jeugdhulp wordt veel belang gehecht aan continuïteit. Zo is het belangrijk dat hulpverleners de kinderen en jongeren gemakkelijk kunnen bereiken. Daarom worden zijn contactgegevens centraal bewaard. Wanneer een nieuw dossier wordt aangemaakt voor hetzelfde gezin, worden deze gegevens ook voor dit dossier gebruikt. Daarbij bestaat steeds de mogelijkheid om deze gegevens op te vragen en te corrigeren.

Wanneer een hulpverlener een dossier aanmaakt voor een kind of jongere, heeft hij dus misschien al enkele gegevens, zoals: 

  • naam, domicilie-adres, geboortedatum, verblijfsadres, telefoonnummer en e-mailadres, indien dit al ooit aan een andere hulpverlener is gegeven;
  • namen, eventueel geboortedatum en contactgegevens van belangrijke betrokkenen die kunnen of moeten betrokken worden bij de hulpverlening, zoals ouders, broers en zussen en eventueel andere belangrijke personen uit de leefomgeving van de minderjarige;
  • welke andere hulpverleners er nog bij de hulpvraag betrokken zijn en hun contactgegevens.

Belangrijk: Een hulpverlener kan niet zomaar contact opnemen met andere hulpverleners. Hij moet dit steeds bespreken met de minderjarige en/of met de ouders.

  • Enkel hulpverleners die rechtstreeks bij het gezin betrokken zijn, hebben toegang tot het dossier van een kind of jongere.
  • Medewerkers van agentschap Opgroeien of andere (overheids)instellingen kunnen individuele dossiers niet inkijken. Zij kunnen enkel geanonimiseerde gegevens opvragen. Die algemene gegevens helpen bij het verbeteren van de jeugdzorg of maken wetenschappelijk onderzoek mogelijk. Er wordt ook bijgehouden wie inlogt in een dossier, om zo eventueel misbruik te voorkomen.

De jongere

  • De consulent dient altijd de bekwaamheid van een jongere te beoordelen. Wanneer iemand ouder dan 12 jaar is, mag men uitgaan van die bekwaamheid, behalve als er argumenten zijn die het tegendeel bewijzen. 
  • Wanneer iemand jonger dan twaalf jaar is, dient de consulent of begeleider dat per kind te beoordelen
  • Indien een minderjarige zijn recht tot toegang niet zelf kan uitoefenen, kan dit door de wettelijk vertegenwoordiger gebeuren of door een vertrouwenspersoon in het geval van tegenstrijdige belangen.  

De ouders of wettelijke vertegenwoordigers

Ouders of wettelijke vertegenwoordigers kunnen toegang vragen in eigen naam of in naam van de jongere.  

Persoon die met de jongere samenwoont

Buiten de ouders of opvoedingsverantwoordelijken zijn personen waarmee de minderjarige samenwoont.  

Andere personen die niet met de jongere samenwonen

Dit zijn personen die niet met de jongere samenwonen, maar wel in het dossier voorkomen of informatie aangeleverd hebben voor het dossier zoals bijvoorbeeld leerkrachten, vrienden, hulpverleners,…