Hulpprogramma geblokkeerde ontwikkelingstrajecten

Het hulpprogramma voor jongeren in een geblokkeerd ontwikkelingstraject wil de zorg en ondersteuning voor deze jongeren, gezinnen en hun netwerk integreren en aanpassen aan recente evoluties. 

De afgelopen jaren zijn meerdere initiatieven genomen om deze zorg en ondersteuning uit te breiden en inhoudelijk te versterken.

Jongeren met een statuut gedrags- en emotionele stoornissen + (GES+) 

Sinds 2016 zijn er initiatieven voor de versterking en erkenning van de GES+ capaciteit voor jongeren met ernstige gedrags- en emotionele stoornissen en (een vermoeden van) een beperking. Het GES+ aanbod maakt sinds januari 2020 deel uit van Opgroeien.

Meer weten?

Veilig verblijf 

Het aanbod veilig verblijf is een gevolg van het nieuwe decreet Jeugddelinquentierecht. Dat scheidt duidelijk de gesloten begeleiding van minderjarigen die een delict hebben gepleegd, van minderjarigen die door een verontrustende situatie niet in hun thuissituatie of in een open setting kunnen verblijven.

Jongeren in verontrustende situaties worden vanaf 1 maart 2023 uitsluitend aan private organisaties toevertrouwd. Hiervoor is een nieuw aanbod ontwikkeld: veilig verblijf. Concreet gaat het over 163 gesloten plaatsen veilig verblijf.

Meer weten?

Intersectorale zorgnetwerken 

Vlaanderen heeft drie intersectorale zorgnetwerken (IZN) voor jongeren op het snijvlak van jeugdzorg, ondersteuning voor jongeren met een handicap en kinder- en jeugdpsychiatrie, met heel vaak ook een justitiële component. De overeenkomst liep tot maart 2023.

Meer weten?

In 2020-2021 zijn de netwerken geëvalueerd. Daaruit bleek dat het BVR – en de bijhorende extra middelen – mogelijkheden schiep op trajectniveau. Een structurele verbetering van de intersectorale samenwerking voor deze doelgroep vraagt evenwel ook acties op meso- en macroniveau.

De intersectorale toegangspoorten

De intersectorale toegangspoorten bestaan sinds 1 maart 2014.

Meer weten?

De evaluatie van het decreet in 2020 toonde aan dat:

  • de teams jeugdhulpregie er steeds beter in slagen om de moeilijkst lopende trajecten te identificeren, het overzicht in de regio te bewaren en alsnog hulpaanbod te realiseren. Dat verhoogt weliswaar de druk op de organisaties die deze doelgroep begeleiden, en betekent ook meer overlegfora waar deze organisaties (moeten) aansluiten.
  • de mogelijkheden van jeugdhulpregie beperkt blijven, door een versnippering van het aanbod en een beperkt aantal partners. 

Hulpprogramma voor jongeren in geblokkeerde ontwikkelingstrajecten

Er is een groep jongeren die de jeugdhulp sterk blijft uitdagen. Dit heeft geleid tot de verbeternota ‘geblokkeerde ontwikkelingstrajecten’ in juli 2018 en in 2021 tot het dossier ‘gewoon complex’ van het Kinderrechtencommissariaat.

Onderzoek toont aan wat intersectorale samenwerking doet lukken of net belemmert. De overeenkomst met de intersectorale zorgnetwerken stopt in maart 2023. Vanaf 1 maart 2023 zijn enkel veilig verblijf en GES+ nog toegankelijk voor jongeren in verontrustende situaties met nood aan geslotenheid. Dat vraagt een geactualiseerd Besluit van de Vlaamse Regering met een nieuw hulpprogramma voor jongeren in een geblokkeerd ontwikkelingstraject.

Op 17 februari 2023 gaf de Vlaamse Regering een principiële goedkeuring voor het inhoudelijk kader dat je hieronder vindt.

Op 9 november 2023 was er een webinar over de opdracht diagnostiek binnen het hulpprogramma geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. Meer weten? Bekijk de opname en de presentatie.

Het hulpprogramma wil trajecten van jongeren deblokkeren door het organiseren van geïntegreerde zorg en ondersteuning op verschillende levensdomeinen.

Het gaat over jongeren met heel complexe hulpvragen, nood aan intensieve ondersteuning op meerdere levensdomeinen en vaak al complexe hulpverleningstrajecten achter de rug. Geen enkele organisatie kan een dergelijk traject alleen vorm geven. Dat vraagt een netwerkaanpak, met samenwerking op trajectniveau en acties op organisatie- en netwerkniveau.

Gedeelde verantwoordelijkheid is niet eenvoudig. Het aantal partners, en bijhorende expertises en visies, is groot. Afstemming vraagt tijd en een gelijk speelveld. Cruciaal daarvoor is een kader dat focus geeft en duidelijke verwachtingen stelt.

Het hulpprogramma focust op volgende doelgroep:

  • het ontwikkelingstraject van de jongere is geblokkeerd op verschillende levensdomeinen;
  • de jongere kan niet voltijds thuis wonen of enkel met heel intensieve ondersteuning;
  • de jongere brengt de psychische of fysieke integriteit van zichzelf of anderen in gevaar;
  • de jongere staat heel ambivalent tegenover de hulpverleningsrelatie;
  • er is geen sprake van een ernstige meervoudige beperking.

De criteria kunnen duidelijk worden in de loop van het hulpverleningstraject of al van bij aanvang vermoed worden (zoals bij slachtoffers van tienerpooiers en sommige niet-begeleide minderjarigen).

Jongeren met een ernstige meervoudige beperking behoren niet tot de doelgroep. Deze jongeren kampen met een combinatie van ernstige cognitieve beperkingen, ernstige tekorten in adaptief gedrag én ernstige tekorten op vlak van sensorisch en/of motorisch functioneren. Dat vraagt een geïntegreerde aanpak op een andere manier en met andere partners.

De aanmelding voor het hulpprogramma kan gebeuren door elke jeugdhulpaanbieder. Dit betekent elke natuurlijke persoon of een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt.

Aangezien ook de gerechtelijke jeugdhulp is gevat door het hulpprogramma, kan ook de sociale dienst jeugdrechtbank toeleiden naar het hulpprogramma.

Het hulpprogramma heeft vier opdrachten.

Interdisciplinaire en handelingsgerichte diagnostiek

De situatie wordt in kaart gebracht, met name:

  • de ondersteuningsnoden van de jongeren en hun context,
  • de onderliggende processen die het probleem mee veroorzaken,
  • de werkzame interventies.

Diagnostiek is een opdracht in het hulpprogramma. Zo kan het goed verbinden met trajecten en neemt het tegelijk een neutrale positie in zodat de toeleiding naar het hulpprogramma met de nodige objectiviteit gebeurt.

Deze deelopdracht krijgt interdisciplinair en interorganisatorisch vorm vanuit de bestaande diagnostische organisaties. Dat bouwt maximaal verder op de bestaande expertise over diagnostiek van geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. Daarnaast zal de intensiteit van de diagnostiek van casus tot casus verschillen. We willen maximaal gebruik maken van de reeds verzamelde diagnostiek en schakelen de expertise van het netwerk bij om te komen tot een gedragen interdisciplinaire en kwaliteitsvolle indicatiestelling, in nauwe samenwerking met de jongere, het gezin en betrokken actoren.

De diagnostiek resulteert in een advies dat aangeeft:

  • of de jongere behoort tot de doelgroep,
  • welke zorg en ondersteuning aangewezen is en met welke urgentie,
  • welke reguliere capaciteit ingezet kan worden.

Indien de jongere niet tot de doelgroep behoort, wordt een advies gegeven over een mogelijk alternatief. Als de jeugdrechter niet akkoord gaat daarmee, kan hij in dialoog gaan met de partners diagnostiek binnen het hulpprogramma. Uiteindelijk zal de jeugdrechter toewijzen aan het hulpprogramma of een alternatief.

Indien het uitzonderlijk niet mogelijk is de diagnostiek eerst uit te voeren, kan deze stap ook gelijktijdig met de snelle inzet van aanbod gebeuren (bv. voor slachtoffers van tienerpooiers die niet gekend waren).

De partners diagnostiek zijn ook een actieve partner in het zorg- en ondersteuningstraject. Ze nemen - vanuit de analyse die zij gedaan hebben - een actieve rol op in de opmaak en uitvoering van een interprofessioneel zorg- en ondersteuningsplan. Ze voeren procesdiagnostiek uit om zorg en interventies verder te verfijnen en bij te sturen en zetten outreachend kennis en expertise in om meer specifieke zorg en ondersteuning bij te schakelen.

 

Webinar diagnostiek binnen het hulpprogramma

Op 8 september 2023 vond een webinar plaats rond de opdracht diagnostiek binnen het hulpprogramma. Doelgroep was alle medewerkers die werken in een organisatie met kernopdracht diagnostiek.

De webinar behandelde de verwachtingen van diagnostiek binnen het hulpprogramma en de engagementen van de partners met kernopdracht diagnostiek. Daarnaast is ingezoomd op de toekomstplannen rond de implementatie van het vernieuwde organisatiemodel voor diagnostiek. Verder was er tijd voor enkele prangende vragen van deelnemers.

Interesse? Bekijk de webinar.

Intensieve en geïntegreerde hulpverleningstrajecten

Elk traject start met een matching: het advies van de diagnostiek is de basis voor afspraken over het geheel van ondersteuningsnoden. Deze matching steunt op de ervaringen van de intersectorale zorgnetwerken en van de instroomoverlegmomenten voor veilig verblijf en GES+.

Het hulpprogramma is verantwoordelijk voor de hulp en ondersteuning aan zijn doelgroep, binnen de beschikbare capaciteit. Belangrijke randvoorwaarden zijn:

  • met de jongere en zijn context een zorg- en ondersteuningsplan opstellen, met doelstellingen in heldere taal;
  • voor elke jongere en zijn context een aanspreekpunt aanduiden om de ondersteuning te coördineren;
  • indien nodig een antwoord bieden op vragen naar een vorm van geslotenheid, inclusief snel inzetbare en tijdelijke verblijfscapaciteit;
  • snel handelen waar nodig, zowel bij de opstart als tijdens het traject;
  • gepast omgaan met verontrusting;
  • een onafhankelijk overzicht houden van alle jongeren die bij het hulpprogramma zijn aangemeld, om vraag en aanbod in het werkingsgebied op elkaar af te stemmen;
  • een duurzaam vervolgperspectief realiseren.

Bij de matching kan extra budget worden toegevoegd aan een traject. Daarom is het noodzakelijk de hele doelgroep voor ogen te houden, om de beschikbare capaciteit en middelen gepast in te zetten.

Expertise bijschakelen aan bestaande trajecten

Een specifiek aanbod heeft een aanzuigeffect als risico zodat meer en meer jongeren ervoor worden aangemeld. Daarom moet het hulpprogramma zijn expertise verbinden met andere actoren om geblokkeerde ontwikkelingstrajecten te vermijden.

De huidige intersectorale zorgnetwerken moeten actief praktijken ontwikkelen om de in-, door- en uitstroom te bevorderen.

Leren en ontwikkelen

Een vierde opdracht is leren en ontwikkelen. Zorg en ondersteuning bieden voor deze doelgroep is geen evidente opdracht en geïntegreerd samenwerken een uitdaging.

Het hulpprogramma heeft een ontwikkelingsgerichte insteek en wordt en cours de route bijgestuurd, op basis van nieuwe kennis en inzichten en van de monitoring of opvolging van de sterktes en zwaktes van het hulpprogramma.

De instroom in het hulpprogramma, meer specifiek in het verblijfsaanbod (veilig verblijf en vanaf september 2023 ook GES+), kan enkel na een diagnostisch proces dat aangeeft dat deze vorm van hulp nodig is.

Dit is geen vertragende tussenstap maar snel inzetbaar in vaak al langlopende trajecten. Het moet duidelijk maken wat het ontwikkelingstraject blokkeert en hoe daaraan te verhelpen. Als diagnostiek uitzonderlijk niet eerst mogelijk is, kan het ook gelijktijdig met de snelle inzet van hulp gebeuren.

Een intersectoraal samenwerkingsverband staat in voor de organisatie en uitvoering van de opdrachten. In Vlaanderen zullen we 3 samenwerkingsverbanden erkennen. Deze groeien uit tot de belangrijkste gesprekspartner voor Opgroeien, de magistratuur … rond de zorg en ondersteuning van kinderen en jongeren die behoren tot de doelgroep.

We willen een permanente dialoog over:

  • de kwaliteit van de zorg- en ondersteuningstrajecten,
  • de doelstellingen die we willen bereiken,
  • indicatoren die daarvoor belangrijk zijn,
  • de resultaten die we bereiken.

De dialoog over doelstellingen zal aanleiding geven tot een dialoog over de gerealiseerde impact, de kwaliteit van zorg die de zorggebruiker en zijn netwerk ervaart, en de inzet en de nood aan middelen. Dit vormt een cyclisch proces

Het samenwerkingsverband bestaat minimaal uit een aantal partners:

  • de gemandateerde voorzieningen, sociale diensten jeugdrechtbank en intersectorale toegangspoorten;
  • de gemeenschapsinstellingen;
  • relevante voorzieningen erkend door Opgroeien;
  • relevante voorzieningen erkend door het Vlaams agentschap voor personen met een handicap;
  • relevante partners op het vlak van geestelijke gezondheidsbevordering en -zorg.

Verder wordt een nauwe samenwerkingsrelatie gevraagd met:

  • relevante partners uit de sectoren onderwijs en werk, voor het aanbieden van een passend onderwijsleertraject, een alternatieve dagbesteding of beroepsaanbod;
  • de jeugdmagistratuur.

Daarnaast is gepaste aansturing nodig om te kunnen groeien in gedeelde verantwoordelijkheid. De vorm kan verschillen per samenwerkingsverband. De aansturing zet zowel in op de opvolging van de verschillende trajecten (casuscoördinatie op microniveau) als op de versterking van de structurele samenwerking over trajecten heen (meso- en macroniveau).

De netwerkaanpak maakt dat het hulpprogramma een co-creatie van verschillende partners is. De overheid is expliciet deel van het samenwerkingsverband en draagt actief bij aan het realiseren van de opdrachten van het hulpprogramma.

Het samenwerkingsverband moet een samenwerkingsprotocol afsluiten met minstens:

  • de samenstelling van het samenwerkingsverband en de engagementen tot samenwerking tussen de betrokken partners in het hulprogramma;
  • het werkingsgebied van het hulpprogramma;
  • afspraken rond informatie- en kennisdeling binnen het samenwerkingsverband;
  • de aansturing van het samenwerkingsverband;
  • het aanspreekpunt voor het agentschap.

Daarnaast moet het samenwerkingsverband tweejaarlijks een inhoudelijk actieplan opmaken en rapporteren over de realisatie ervan aan Opgroeien. Jaarlijks bewijst het zijn uitgaven door een kopie van de boekhoudkundige uitgavenstukken voor te leggen aan het agentschap.

Hieronder komen veelgestelde vragen over een aantal topics aan bod, zoals: 

  • wat als de uitvoering moeilijk loopt
  • hoe ziet het verdere traject eruit
  • doelgroep
  • diagnostiek, toeleiding en instroom
  • het hulpverleningstraject

Wat als de uitvoering moeilijk loopt?

De overheid moet waken over de uitvoering van het hulpprogramma, met een objectief beeld van de impact van het hulpprogramma en de verbeterpunten.

Indien het hulpprogramma onvoldoende gerealiseerd wordt en er zijn structureel geen gepaste antwoorden voor de doelgroep, moet worden ingegrepen. Zorginspectie is verantwoordelijk voor de audit van het hulpprogramma. De overheid kan op basis daarvan maatregelen nemen in de aansturing van het netwerk en een verplicht opvolg-/verbetertraject opleggen.

Hoe ziet het verdere traject eruit?

Het BVR vormt een inhoudelijk kader om in de praktijk te evolueren naar een geïntegreerde visie en hulpverlening voor jongeren in geblokkeerde ontwikkelingstrajecten. De integratie van naast elkaar lopende beleidslijnen en aanbod zal zorgen voor een stroomlijning van het aanbod.

De komende maanden nemen we de tijd om 3 samenwerkingsverbanden te formaliseren voor de provincie Antwerpen, de regio Brussel, Limburg, Vlaams-Brabant en de regio West- en Oost-Vlaanderen. Deze hadden al het kwaliteitslabel van Intersectoraal Zorgnetwerk.

  • De periode van 1 juni tot en met 31 december 2023 is bedoeld als een overgangsperiode.
  • Vanaf 1 januari 2024 krijgen de nieuw samengestelde samenwerkingsverbanden een formele erkenning en financiering. Een Vlaamse stuurgroep volgt het geheel op.

We voorzien in (financiële) ondersteuning van volgende 3 opdrachten:

  • zorgcontinuïteit bieden aan de lopende casussen in de bestaande intersectorale zorgnetwerken;
  • ontwikkelen en uitvoeren van een geïntegreerde aanpak van interdisciplinaire diagnostiek;
  • faciliteren van de opstart van het hulpprogramma door een gepaste aansturing, zowel op niveau van de individuele trajecten als op het niveau van de organisatie en werking van het samenwerkingsverband, en het opstellen van een samenwerkingsprotocol dat aan de minister zal worden voorgelegd voor een duurzame erkenning.

De timing voor de formele aanvraag en erkenning van het samenwerkingsverband gaat als volgt:

Doelgroep

Jongeren met een ernstige meervoudige beperking kunnen niet instromen in dit hulpprogramma. Vallen zij volledig uit de boot?

Een ernstige meervoudige beperking betekent een combinatie van ernstige cognitieve beperkingen, ernstige tekorten in adaptief gedrag én ernstige tekorten op vlak van sensorisch en/of motorisch functioneren. Deze groep behoort niet tot de doelgroep van dit hulpprogramma omdat zij een andere aanpak nodig hebben, met andere partners.

Voor deze groep jongeren loopt - samen met onder andere de GES+ partners die hiervoor specifiek aanbod ontwikkeld hebben - een ander traject om die geïntegreerde ondersteuning uit te werken.

Moeten alle vragen voor het hulpprogramma een vraag voor geslotenheid inhouden?

Neen. Als een verwijzer of jeugdhulpaanbieder het gevoel heeft vast te zitten, kan die de vraag stellen aan diagnostiek om mee een analyse te maken. Maar niet alle jongeren in een geblokkeerd ontwikkelingstraject moeten naar een gesloten voorziening.

Alle vragen voor een gesloten vorm van hulpverlening moeten wel aangemeld worden bij het hulpprogramma, om verder te oriënteren naar GES+ of veilig verblijf als deel van het hulpverleningstraject.

Diagnostiek, toeleiding en instroom

Hoe moeten we dat diagnostisch proces zien?

Hoe beter we de ondersteuningsbehoeften kennen, hoe beter we een uitspraak kunnen doen over wat er nodig is in een bepaalde situatie. Diagnostiek wordt breed geïnterpreteerd. We verstaan hieronder het gestructureerd in kaart brengen van:

  • de ondersteuningsnoden en –behoeften van de jongeren en hun context,
  • de onderliggende processen die het probleem mee veroorzaken,
  • de werkzame interventies.

Diagnostiek heeft een cyclisch karakter. Diagnostiek moet niet enkel aan het begin van een traject een uitspraak doen over de ondersteuningsnoden en -behoeften van de jongeren en hun gezinnen, maar ook een actieve rol spelen tijdens het traject. Zo krijgt men zicht op de invloed van de interventies op het ontwikkelingstraject en kan eventueel worden bijgestuurd (procesdiagnostiek).

Waarom extra diagnostiek? Vaak is toch al veel informatie beschikbaar?

De jongeren in het hulpprogramma hebben meestal al een lang traject afgelegd binnen de hulpverlening. Er zal vaak al veel (diagnostische) informatie voorhanden zijn. Het gaat hier niet zozeer over het vergaren van extra informatie. Maar er moet vanuit verschillende expertises naar de verschillende levensdomeinen van een jongere en zijn gezin worden gekeken. Wanneer er onvoldoende (actuele) diagnostiek voorhanden is, is snel diagnostische capaciteit beschikbaar om de ontbrekende informatie in kaart te brengen.  

Wat is het resultaat van dat diagnostisch proces?

Het resultaat is een advies over:

  • de vraag of de jongere behoort tot de doelgroep;
  • welke zorg en ondersteuning tegemoet komt aan de noden van de jongere, ook indien deze niet tot de doelgroep behoort;
  • de urgentie;
  • welke reguliere capaciteit ingezet kan worden.

Hoe verhoudt dit proces zich tot de indicatiestelling door de verwijzer of consulent?

De twee processen gaan hand in hand. Er zijn functies die al heel wat expertise hebben opgebouwd in het vormgeven van het indicatiestellingsproces.

Als een traject blokkeert, moet meer aandacht gaan naar een goede inschatting van de ondersteuningsbehoeften en een kwaliteitsvolle indicatiestelling. Dit is een complexe besluitvorming en vergt een specifieke expertise. We willen die specifieke expertise bijschakelen in het huidige besluitvormingsproces - dat momenteel door verwijzers en consulenten gebeurt - zodat de indicatiestelling van deze ingrijpende hulp nog zorgzamer gebeurt.

Zal alle instroom van jongeren die we nu kennen in veilig verblijf, GES+ en IZN via het hulpprogramma verlopen?

Ja, dat is de bedoeling. We willen vlug werk maken van de vormgeving van de deelopdracht diagnostiek (operationalisering 01/09/2023).

Alle jongeren die voor veilig verblijf, IZN of GES+ aangemeld worden, moeten bij diagnostiek aangemeld worden. Op basis van het advies kan de hulpverlening gematcht worden. Dit proces gebeurt in de regio’s nu ook al. Op termijn bekijken we per regio welke eventuele verdere bijsturingen er nodig zijn.

De instroom voor veilig verblijf blijft een gerechtelijke maatregel terwijl in GES+ en ander jeugdhulpaanbod een vrijwillige instroom mogelijk blijft.

Hoeveel middelen zijn er voor diagnostiek?

Opgroeien voorziet €500.000 voor de oprichting van drie expertisenetwerken. Er wordt bekeken of hier extra middelen aan toegevoegd kunnen worden, om in te zetten op de link met de geestelijke gezondheidszorg.

Zijn deze middelen voldoende?

De voorziene middelen volstaan niet voor de volledige operationalisering van de opdracht diagnostiek. Momenteel wordt bekeken hoe de huidige capaciteit van diagnostische partners kan ingezet worden ter versterking.

In een vraag tot hulp voor geblokkeerde ontwikkelingstrajecten zit vaak een urgentie. Zal het diagnostisch proces niet vertragen?

Diagnostiek is geen one shot event en kent een gelaagdheid. Meestal zal al heel wat informatie voorhanden zijn en is een snelle indicatiestelling mogelijk. In urgente situaties moet steeds een afweging gemaakt worden tussen de acute nood om een jongere in veiligheid te brengen en de noodzakelijke diepgang van diagnostiek.

Het is niet altijd haalbaar om vooraf goed de ondersteuningsbehoeften in te schatten. Kan een jongere dan niet instromen in het hulpprogramma?

Diagnostiek is geen eenmalige activiteit bij de start van het traject. Het staat ook in voor de evaluatie van een ontwikkelingstraject tijdens de interventies van het hulpprogramma. Er kan dus uitzonderlijk al gestart worden binnen het hulpprogramma zonder dat de ondersteuningsnoden en –behoeften volledig in kaart zijn gebracht. Dit laatste kan dan tijdens de interventie in het hulpprogramma gebeuren.  

Kunnen we verder beroep doen op diagnostiek tijdens een traject?

Diagnostiek is geen eenmalige interventie. Diagnostiek doet uitspraak over de ondersteuningsbehoeften en de nodige hulpverlening. Het blijft het traject in het hulpprogramma actief opvolgen om bij te sturen indien nodig.

Aan wie wordt een jongere uiteindelijk toevertrouwd?

De jongere wordt nu nog toevertrouwd aan een jeugdhulpaanbieder met als voorwaarde mee in te stappen in het hulpprogramma.

Het hulpverleningstraject

Waar krijgt het hulpverleningstraject vorm?

Het advies van diagnostiek wordt vertaald in een geïntegreerd hulpverleningstraject, in gesprek met de nodige partners in de regio. Daarbij wordt systematisch geëvalueerd wat de impact is op de ontwikkeling van de jongere, om bij of terug te schakelen.

Wie beslist over een geïndividualiseerd budget?

Diagnostiek doet uitspraak over de wens voor extra budget. De overheid beslist en houdt overzicht.

Heeft een organisatie opnameplicht?

Niet een organisatie heeft begeleidingsplicht, wel het samenwerkingsverband dat het hulpprogramma uitvoert. Een netwerk van partners is dus verplicht hulpverlening op te starten, binnen de beschikbare capaciteit. Dat netwerk bekijkt samen welke spelers best aan zet komen. Er wordt dus onderling afgesproken hoe de hulp vorm te geven.

Wat als het samenwerkingsverband de hulp voor een jongere niet meer ziet zitten?

Het samenwerkingsverband kan in principe de hulp nooit eenzijdig stopzetten. Er kan gestopt worden, mits akkoord van alle partijen en – indien nodig - een vervolgperspectief.

Moeten alle hulpverleningspartners in de regio verplicht deelnemen aan het samenwerkingsverband?

Minstens alle voorzieningen die met deze doelgroep werken (dus minimaal GES+ en veilig verblijf), nemen deel aan het samenwerkingsverband. Die deelname is een meerwaarde want zo zijn de organisaties nooit alleen aan zet in een hulpverleningstraject. Het samenwerkingsverband kan aangevuld worden met alle relevante actoren voor deze doelgroep.

Wie is verantwoordelijk bij een voorval of incident?

Het samenwerkingsverband is een feitelijke vereniging en dus enkel verantwoordelijk voor het realiseren van het hulpprogramma. Incidenten die gebeuren in het hulpverleningstraject bij een specifieke organisatie, blijven de verantwoordelijkheid van de specifieke organisatie.

Hoe groot is het werkingsgebied van het samenwerkingsverband?

De afbakening van het werkingsgebied moet toelaten voldoende nabij te zijn en houdt rekening met de beschikbaarheid van specifieke expertises. De doelgroep van het hulpprogramma is een klein deel van de jongeren in de gespecialiseerde jeugdhulp (naar schatting max. 10%). Zij hebben nood aan specifieke expertises die doorgaans (historisch) provinciaal of zelfs Vlaams geprogrammeerd zijn. Om expertise op te bouwen is een voldoende groot aantal actoren met expertise voor de doelgroep nodig.

Om voldoende capaciteit en voldoende expertise te verkrijgen, baseren we ons eerst op de werkingsgebieden van de huidige drie intersectorale zorgnetwerken, die ook al een clustering van referentieregio’s zijn.

Vragen? Neem contact op met delphine.levrouw@opgroeien.be en eva.nouwen@opgroeien.be. Specifiek over diagnostiek kan je ook terecht bij klaartje.cops@opgroeien.be