Erik Vanwoensel omschrijft Naadloos Flexibel Traject (NAFT) als maatwerk om met unieke situaties om te gaan

Als we jongeren begeleiden, mogen we nooit hun school – en de context – uit het oog verliezen
Erik Vanwoensel is algemeen directeur van Arktos, een Vlaams expertisecentrum voor kinderen en jongeren die moeilijk aansluiting vinden op school, werk en samenleving. Hij is nauw betrokken bij het NAFT-aanbod (Naadloze Flexibele Trajecten). “De beste resultaten krijg je als jongere, ouders, school, leerkracht en klasgroep samen hun verantwoordelijkheid opnemen.”
Hoe ziet jouw persoonlijke parcours eruit?
Erik Vanwoensel: “Ik heb sociaal werk gestudeerd en mijn eerste stage was bij een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB): ik zat dus meteen op het kruispunt tussen welzijn en onderwijs. Eerst heb ik nog even bij het Provinciaal Onderwijs gewerkt, maar nadien – intussen 25 jaar geleden – ben ik bij Arktos terechtgekomen: een soort ‘microbe’ die me nooit meer heeft losgelaten.”
Wat maakt Arktos zo bijzonder?
Vanwoensel: “Wij zijn een kruispuntorganisatie: in plaats van kinderen en jongeren door één bril te bekijken, kiezen we er expliciet voor om hen in al hun levensdomeinen te begeleiden: onderwijs, welzijn, vrije tijd en arbeid. Meestal worden jongeren aangemeld omdat het moeilijk loopt in één bepaald domein. De school meldt bijvoorbeeld dat de jongere spijbelt, of de VDAB laat weten dat het niet lukt om werk te vinden. Vanuit die vraag maken wij dan heel snel verbinding met de rest.”
Je kunt om het even welke expert uitnodigen, maar niemand kan tippen aan de jongeren zelf. Wat ze vertellen, de manier waarop, hun eerlijkheid...
Je werkt intensief samen met kinderen en jongeren: waarom vind je dat zo boeiend?
Vanwoensel: “Ik vind dat een heel onvoorspelbare en authentieke doelgroep. Een tijdje geleden hebben we met Arktos een inspiratiedag georganiseerd voor 150 mensen. Dan vinden we het heel belangrijk om de jongeren zélf aan het woord te laten. Drie schitterende jongeren met kwetsuren mochten de dag openen: ze werden voor die volle zaal geïnterviewd. Wel, je kunt om het even welke expert uitnodigen, maar niemand kan tippen aan hen. Wat ze vertellen, de manier waarop, hun eerlijkheid... De zaal werd meteen muisstil en niemand zat op zijn smartphone te tokkelen.”
Op de website van Arktos staat dat er niet zoiets als “hopeloze gevallen” bestaat. Leeft dat beeld nog binnen de jeugdhulp?
Vanwoensel: “Ik denk – en hoop – van niet. Krachtgericht werken is in de jeugdhulp toch zeer sterk aanwezig. Er wordt schitterend werk verricht. Maar in de brede samenleving ligt dat anders. Als mensen het negatieve gedrag van jongeren voorgeschoteld krijgen, in de vorm van agressie of drugs bijvoorbeeld, dan zullen ze snel denken of zeggen dat het ‘een verloren zaak’ is. In het onderwijs hoor ik soms ook leerkrachten verzuchten dat bepaalde leerlingen ‘hopeloos’ zijn. Ik heb daar begrip voor: het is niet evident om dag in dag uit overeind te blijven tussen jongeren die telkens de grenzen van het toelaatbare opzoeken. Maar als je de moed hebt en de tijd neemt om met elk van die kinderen en jongeren te praten, te kijken en vooral heel veel te luisteren, dan ontdek je hun kracht. Heel vaak zit die goed verborgen, want jongeren in een kwetsbare situatie trekken een omhulsel om zich heen.”
De klimaatspijbelaars zijn vandaag een hot issue. Maar ook ‘gewoon’ spijbelen blijft een hardnekkig probleem. Waar liggen de oorzaken volgens jou?
Vanwoensel: “Er zijn veel verschillende oorzaken. Maar ik denk dat we toch ook eens moeten kijken naar de scholen. Onze samenleving wordt heel complex en we willen dat onze kinderen mondige, kritische wezens worden die daarin kunnen functioneren. Alleen is de vraag of scholen voldoende mee evolueren. Ik wil zeker niet veralgemenen, maar sommige scholen slagen er – ondanks diverse inspanningen – te weinig in om de connectie met jongeren te behouden. Er wordt veel gesproken over de nood aan een verbindend schoolklimaat, maar ik wil daar toch ook op blijven hameren. De tijd dat scholen kennisfabriekjes waren, is definitief voorbij. Jongeren moeten zich gerespecteerd en betrokken voelen. Er wordt de laatste jaren veel gediscussieerd over de vraag of scholen nu eerder moeten focussen op kennis, dan wel op welbevinden. Dat vind ik een heel valse tegenstelling. Natuurlijk moeten scholen kennis overdragen. Maar dat kunnen ze alleen door te werken aan welbevinden en verbinding.”
De tijd dat scholen kennisfabriekjes waren, is definitief voorbij. Jongeren moeten zich gerespecteerd en betrokken voelen
Leerkrachten kreunen nu al onder de werkdruk. Raken ze niet overbelast?
Vanwoensel: “Ik heb begrip voor leerkrachten die te veel werkdruk ervaren. Maar ik denk dat we het beroep van leerkracht moeten herdefiniëren. Aan het schoolbord staan en je vak uitleggen, zodat leerlingen dat opslorpen en daarover toetsen afleggen: dat kan niet meer. Leerkrachten moeten vandaag in verbinding treden met hun leerlingen, zodat ze kennis kunnen bijbrengen. Daarvoor zijn zelfs geen grote onderwijshervormingen nodig, het gaat om kleine dingen in de klas: ga naar de leerlingen toe, toon interesse. Al vind ik zeker niet dat leerkrachten de rol van therapeuten of sociaal werkers moeten overnemen.”
U bent een van de voortrekkers van het project ‘Naadloze Flexibele Trajecten’ (NAFT). Wat is dat precies?
Vanwoensel: “Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits heeft tientallen maatregelen genomen tegen schooluitval en NAFT is daar één van. Dat is gegroeid vanuit de time-outprojecten, die nu niet meer bestaan. Aanvankelijk waren die projecten nochtans heel zinvol: we haalden een leerling die het moeilijk had – door pesten, conflicten, vereenzaming of spijbelgedrag bijvoorbeeld – een tijdje uit de klas en werkten intensief met die leerling, zijn leerkracht, klas én school samen. Dat leverde schitterende resultaten op. Alleen waren er veel te weinig middelen. Daarom besloot de Vlaamse overheid dat we alleen nog mochten werken met de jongere zelf. Dat bleek een vergissing: als je zo’n leerling na een time-out weer in zijn oude context zet, is de kans op herval heel groot.”
Dankzij NAFT kregen we een speelveld om met unieke situaties om te gaan en dat is prachtig
Wat is dan het grote verschil met NAFT?
Vanwoensel: “Het is maatwerk, zowel in de lengte als in de breedte. De vroegere time-out was ofwel kort, ofwel lang. Terwijl het soms zinvol is om een maand intensief met een jongere te werken, en in andere gevallen langer, korter of deeltijds. Bovendien mogen we opnieuw samenwerken met de hele context: de ouders, de klas, de leerkracht en de school. We hebben een speelveld gekregen om met unieke situaties om te gaan en dat is prachtig.”
Hoe ziet zo’n Naadloos Flexibel Traject er concreet uit?
Vanwoensel: “Ik zal het illustreren met een voorbeeld. Een 14-jarige jongen vereenzaamt steeds meer op school. Hij is al begeleid door de leerkrachten en het CLB, er zijn al verschillende huisbezoeken gedaan, er is uitgebreid met de jongen en zijn gezin gepraat, maar niets lijkt te helpen. De jongen vindt geen aansluiting bij zijn klasgroep en spijbelt. Het CLB voelt dat dit van kwaad naar erger gaat, en meldt de jongen aan bij Arktos, een van de 22 NAFT-aanbieders.
Wij beginnen altijd met een rondetafelgesprek. Dan zit iemand van Arktos aan tafel met de jongen zelf, zijn ouders, belangrijke sleutelfiguren, een betrokken leerkracht en iemand van het CLB. Iedereen mag zijn kijk op de situatie geven, zodat een bepaald engagement ontstaat. De rondetafels worden ook geregeld herhaald, zodat we kunnen bijsturen. Maar na die eerste keer wordt zo snel mogelijk een traject opgestart, op maat van de jongen. Om de juiste aanpak te bepalen, werken we vaak met een intake-wandeling. De jongen wordt samen met een begeleider ‘gedropt’ en tijdens hun wandeling van enkele uren kan hij zijn verhaal doen. Het is de bedoeling dat hij zelf aan het stuur blijft zitten en de verantwoordelijkheid over zijn traject opneemt. Bij het traject is altijd individuele begeleiding voorzien. Daarnaast is er keuze uit verschillende ateliers: van metaal tot muziek of sport. Jongeren worden vaak geactiveerd door iets te doén. Daarnaast zijn er nog verschillende mogelijkheden: herstelgericht werken, werken rond sociale vaardigheden, schoolvaardigheden... Allemaal componenten die als een soort puzzel op het traject worden gelegd.”
Het is niet de bedoeling dat Arktos een ‘carwash’ is waarin je een jongere kunt steken en waar hij een paar maanden later ‘fris’ weer uitkomt
Hoe houden jullie de context van zo’n jongere betrokken?
Vanwoensel: “Dat is iets waarover we inderdaad moeten blijven waken. Het is niet de bedoeling dat Arktos een ‘carwash’ is waarin je een jongere kunt steken en waar hij een paar maanden later ‘fris’ weer uitkomt. Het CLB blijft de jongere opvolgen en we hebben graag dat één of meerdere leerkrachten een actieve rol opnemen. Dat zit soms in kleine dingen: eens langskomen tijdens een atelier om poolshoogte te nemen en de verbinding te behouden. Er mag geen ‘bubbel’ ontstaan die meteen doorprikt wordt als de jongere weer naar school gaat. Daarom beginnen we tijdig te werken aan de herinstap op school: we beginnen bijvoorbeeld met één dag per week, enkel voor de lessen van die ene leerkracht bij wie de jongere zich goed voelt. Soms duurt het in totaal maar een week, soms een jaar.”
Welke jongeren komen in aanmerking voor het traject?
Vanwoensel: “De doelgroep is heel breed: alle jongeren uit het secundair onderwijs die met problemen kampen, hebben recht op NAFT. Maar we kunnen ook klasgroepen begeleiden, wanneer er bijvoorbeeld een vechthouding ontstaat van de hele klas tegenover de leerkracht. Het mooiste vind ik de ‘hybride’ projecten: dan ontdekken we vanuit een individuele case dat de leerkracht het ook heel moeilijk heeft én dat er een negatieve dynamiek leeft in de klas. NAFT kan op drie sporen tegelijk werken. Op die manier werkt het ook preventief: door leerkrachten te versterken, verminder je op termijn individuele problemen.”
Zie je ook uitdagingen?
Vanwoensel: “Het feit dat NAFT voor het hele secundair onderwijs beschikbaar is, is meteen ook een groot pijnpunt. Er is een groot tekort aan middelen: op korte termijn zullen we de vragen niet meer kunnen opvolgen. Bovendien riskeren we een flessenhals-effect, omdat kinderen uit het lager onderwijs niet in aanmerking komen voor zo’n traject. Zij moeten nu wachten tot het middelbaar onderwijs, maar in tussentijd stapelen de problemen zich op.”
We werken ook preventief: door leerkrachten te versterken, verminder je op termijn individuele problemen
Zijn er al resultaten zichtbaar?
Vanwoensel: “We zijn pas in 2016 met de eerste versie van NAFT gestart, dus het is allemaal heel pril. Maar we zien wel dat bij 15 procent van de interventies de leerkracht en school betrokken zijn. Dat is op zich al een positief signaal. Scholen durven zich kwetsbaarder op te stellen.”
Dit is een samenwerking tussen Welzijn en Onderwijs. Verloopt dat vlot?
Vanwoensel: “Ik ben een grote fan van die samenwerking. Het zijn natuurlijk twee verschillende werelden. Zo zijn de regels in het onderwijs heel strikt, terwijl er – naar mijn aanvoelen – bij Welzijn meer ruimte is voor de eigenheid van organisaties. Maar ik vind dat het gesprek heel open verloopt. Er wordt nu met beide inspecties gewerkt aan een kwaliteitsreferentiekader en dat is een heel interessante oefening. Al moeten we er wel over waken dat dit een coproductie blijft. Alle middelen zitten nu bij Jongerenwelzijn, het beleidsdomein Welzijn, maar ik hoop dat het altijd een gedeelde bevoegdheid zal blijven. Het gaat ten slotte over leerplichtige jongens en meisjes: het onderwijs heeft de plicht om hen te blijven begeleiden tot zij de schoolbanken verlaten, het liefst met een diploma.”