Hilde Crevits en Jo Vandeurzen wisselen van gedachten over jeugdhulp

We willen signalen van CLB’s op een goede manier beantwoorden
Onderwijs en welzijn zijn twee domeinen waar samenwerking en ondersteuning noodzakelijk zijn. In een gesprek met de bevoegde ministers hebben Hilde Crevits en Jo Vandeurzen het over de raakvlakken tussen de twee domeinen, de investeringen, de samenwerking binnen jeugdhulp, het welbevinden van de schoolgaande jongeren en hun eigen jeugd.
Met een brede glimlach ontvangt Minister Crevits ons op haar kabinet. Ze heeft al een drukke werkdag achter de rug, maar voor de volgende vergadering start, maakt ze graag even tijd om samen met minister Vandeurzen van gedachten te wisselen over jeugdhulp. Voor beide ministers ligt het thema nauw aan het hart.
Laten we dit gesprek starten met een persoonlijke vraag. Jullie zijn dagelijks bezig met jongeren. Hoe verliep jullie eigen jeugd? Was er een bepaalde periode waarin u zelf hulp of ondersteuning kon gebruiken?
Jo Vandeurzen: “Aan mijn jeugd hou ik alleen maar goede herinneringen over. Ik was toen al sociaal geëngageerd, zoals de jeugdbeweging en de scouts. Ik heb ook veel mogen doen van mijn ouders, kreeg veel kansen.”
Hilde Crevits: “Het grootste deel van mijn jeugd was zorgeloos, maar de echte puberjaren waren lastiger. De overgang van kind naar volwassene, wat zich bij meisjes vooral fysiek uit, was niet evident. Twee jaar lang heb ik last gehad van weltschmerz. Gelukkig heb ik me er samen met een paar goede vriendinnen doorgesleurd. In onze jeugdjaren was geestelijk welzijn niet iets waar je met anderen over sprak of er hulp voor zocht. Een jonger neefje en nichtje van mij hebben wel een beroep gedaan op die kanalen.”
Vandeurzen: “Bij mij thuis was het ook niet gangbaar om daarover te spreken. Als ik zie hoe ik vandaag met mijn kinderen praat, dan zijn de tijden wel veranderd.”
In het decreet leerlingenbegeleiding, dat binnenkort naar het parlement gaat, zal een goede leerlingenbegeleiding voortaan een erkenningsvoorwaarde voor een school worden
Is het beeld van de ‘jeugd van tegenwoordig’ veel gewijzigd? Zijn er bepaalde taboes doorbroken?
Crevits: “Ik hoor ouderen vaak zeggen dat het vroeger beter was en dat de jeugd van tegenwoordig niet meer die van vroeger is. De opmars van het internet heeft het jong zijn inderdaad veranderd, maar dat is niet per definitie slecht. Ik merk bijvoorbeeld dat er meer aandacht is voor het welbevinden van jongeren, bepaalde zaken zijn meer bespreekbaar geworden.”
“Potentieel is dus meer hulpverlening nodig en dat maakt het niet eenvoudig. Het betekent ook dat de rol van scholen wijzigt. In het decreet leerlingenbegeleiding, dat binnenkort naar het parlement gaat, zal een goede leerlingenbegeleiding voortaan een erkenningsvoorwaarde voor een school worden. Wanneer de onderwijsinspectie een school bezoekt, dan zal die niet alleen kijken naar het halen van de eindtermen maar ook hoe de school met de leerlingen omgaat. En dat is goed voor hun schoolprestaties én welzijn. Een school met een goed leerlingenbeleid werkt nu eenmaal preventief. De kans is groter dat de school bepaalde zaken oppikt waardoor de leerlingen niet extern naar hulp moeten zoeken.”
Vandeurzen: “We hebben onlangs het tweede jaarverslag van de jeugdhulp gepresenteerd en je kan er niet aan onderuit dat heel wat jongeren een beroep doen op jeugdhulp, in de brede betekenis van het woord. Het CLB neemt hierin het leeuwenaandeel voor hun rekening. De wereld waarin jongeren vandaag groot worden, heeft een andere context dan die waarin mijn ouders opgroeiden. De globalisering, het internet en de sociale media zijn voor hen een evidentie. Ze gaan beter om met verandering en onzekerheid, maar dat betekent daarom niet dat de kwetsbaarheden zijn afgenomen. Denk maar aan de verschillende gezinsvormen, de multiculturele aspecten van de samenleving, de druk en de verwachtingen. De signalen rond mentale fitheid zijn ook veel explicieter. Uit studies blijkt dat de jongere zich globaal oké voelt maar je kan niet ontkennen dat er een groep is waarvan de kwetsbaarheid een uitdaging is.”
Crevits: “In ons fitheidscultuur hebben we veel aandacht voor ons lichaam, de zogenaamde carrosserie, maar hierbij zijn we ons hoofd wat uit het oog verloren. De onderwijsinspectie deed een grote bevraging bij jongeren over hoe ze zich voelen. Daar kwamen enkele bijzondere zaken uit. Zo voelden jongeren uit beroepsrichtingen zich bijvoorbeeld soms beter in hun vel dan die uit het ASO. Het gevoel dat ze meetellen in de samenleving is bij meisjes uit het ASO veel kleiner. In die meer abstracte richtingen krijgen ze zelden of nooit positieve feedback. Daar moeten we meer aandacht voor hebben.”
De historische betekenis van bepaalde hervormingen kun je pas binnen 5 jaar inschatten. Soms wordt verwacht dat je vandaag iets aankondigt en dat het morgen al effect heeft, maar zo werkt het niet
Welzijn investeert de komende 2 jaren 25 miljoen euro extra in jeugdhulp. Bij de uitbreiding van de rechtstreeks toegankelijke hulp creëren jullie nieuwe regionale samenwerkingsverbanden waarbij ook de CLB’s nauw betrokken zijn. Is dit het ideale model?
Vandeurzen: “Voorafgaand: als we voor de organisatie van de gezondheidszorg van een wit blad zouden kunnen vertrekken, dan zouden we vandaag misschien geen radicaal onderscheid meer maken tussen de lichamelijke en de geestelijke zorg. Maar we vertrekken nu eenmaal vanuit een realiteit van structuren en organisaties en die bepalen hoe je naar jongeren en hun problemen kijkt.”
“We hebben niet alleen geld vrijgemaakt voor gespecialiseerde hulpverlening achter de toegangspoort, maar we versterken vooral de laagdrempelige hulp, ook om de signalen vanuit de CLB’s op een goede manier te beantwoorden. In het geval van beklijvende situaties moet het CLB voor opvolging kunnen zorgen zodat we snel op de bal spelen en escalaties kunnen vermijden. Daarnaast vind ik dat organisaties op strategisch niveau beslissingen moeten kunnen en willen nemen, en niet alleen door de wet of de minister aangepord worden. Het is de tijd van het strategisch besturen. Op die manier kunnen we in de toekomst zorg op maat geven en voor continuïteit zorgen.”
De kinderrechtencommissaris pleit voor nog meer samenwerking. Wordt er in het nieuwe decreet leerlingenbegeleiding niet te veel teruggeplooid op de onderwijsopdracht van het CLB?
Crevits: “Net niet. Maar het is inderdaad belangrijk om een goede taakverdeling te hebben. Uit de audit van de CLB is gebleken dat de organisatie weinig trots is op zichzelf. Ze heeft nood aan afgebakende taken en moet beter leren samenwerken. Met het nieuwe decreet leerlingenbegeleiding proberen we dat profiel ook scherper te zetten. CLB’s moeten niet alle expertise in huis hebben, het is net de bedoeling dat ze als draaischijf fungeren om jongeren naar de juiste plaats toe te leiden. Ook scholen zullen hun beleid moeten aanpassen, de antennes moeten beter functioneren zodat ze de signalen vroeg oppikken en de leerlingen niet verdrinken voor ze beseffen dat er een probleem is. Dat is ook de bedoeling van hervormingen, dat je heel vroeg kunt inspelen op kleinere noden van jongeren en je ze pas moet redden als ze al in het water gevallen zijn. Mits professionalisering kan er nog veel gebeuren in scholen.”
Welke zijn de belangrijkste uitdagingen voor Onderwijs?
Crevits: “Onderwijs heeft een open-end-financiering: hoe meer kinderen er bijkomen, des te meer geld, werkingsmiddelen en leerkrachten er zijn voor scholen. Door het decreet leerlingenbegeleiding investeren we vanaf volgend schooljaar zo’n 4 miljoen euro extra in de CLB’s. Het is de eerste keer dat we kwetsbaarheid toevoegen als criterium voor financiering. Een bepaalde CLB-regio met meer kwetsbare kinderen, zal ook meer geld krijgen. In bepaalde regio’s, bijvoorbeeld in een grootstedelijke context, is dat risico nu eenmaal groter. Daarnaast investeren we volop in infrastructuur, wat voor het mentale welbevinden van jongeren belangrijk is.”
We hebben niet alleen geld vrijgemaakt voor gespecialiseerde hulpverlening achter de toegangspoort, maar we versterken vooral de laagdrempelige hulp, ook om de signalen vanuit de CLB’s op een goede manier te beantwoorden
Welke uitdagingen of dromen hebben jullie rond kinderen en jongeren met een beperking?
Crevits: “Dat elk kind het best mogelijke onderwijs krijgt en op de plek zit waar die leerling het best tot zijn recht komt. We zitten nu in het derde jaar van het M-decreet. Van de leerkrachten vraagt het inspanningen om met die inclusiviteit om te gaan. Maar we weten wat de knelpunten zijn en waar we moeten bijsturen. Kinderen met bepaalde types handicap bijvoorbeeld konden twee jaar naar het buitengewoon onderwijs waarna ze bijgewerkt zijn om naar het gewone onderwijs terug te gaan. We merkten dat dit grote stress geeft voor de scholen en vooral de kinderen. Daarom werkten we de beperkingen in de tijd weg zodat er meer rust is, zeker in het basisaanbod. Een ander knelpunt is de worsteling van CLB’s of ze de type 3 kinderen, die een bepaalde gedragsstoornis vertonen, naar het gewone onderwijs moeten sturen of niet. Daarnaast voorzien we ook budgetten om leerkrachten bij te scholen, zeker voor kinderen met autisme. Ze kunnen soms perfect schoollopen in gewone klassen, maar de leerkrachten moeten meer sturing krijgen over de aanpak. We zien ook plaatsen waar het wel goed loopt. In een school in Blankenberge bijvoorbeeld vloeit het gewoon en buitengewoon onderwijs in elkaar. Vakken zoals plastische opvoeding of vakken waarin leerlingen knutselen of tekenen bijvoorbeeld gebeuren samen, de lessen wiskunde en Nederlands geven ze apart.”
Zien jullie nog andere vormen van samenwerking tussen onderwijs en welzijn?
Vandeurzen: “Zowel bij jeugdhulp als de justitiehuizen proberen we meer intersectoraal te werken. Het spreekt voor zich dat onderwijs een van de meest vanzelfsprekende settings is om samen te werken. We hebben verschillende goede samenwerkingen lopen over de beleidsdomeinen heen, denk maar aan de gezondheidspromoverende acties rond beweging, middagmalen enzovoort.”
Crevits: “Voor het probleem van de vluchtelingen hebben we goede banden met de dienst welzijn om de trauma’s die jongeren hebben opgedaan te helpen verwerken. Daarvoor voorzien we een traumapsycholoog in iedere provincie en voor Brussel, in Antwerpen zijn er zelfs twee. Ook daar proberen we de handen in elkaar te slaan.”
Wat me zeker zou liggen is een functie die inzet op coördinatie, het bijeenbrengen van partners, organisatorisch kijken voor een geïntegreerd aanbod. Jeugdhulpregisseur zou ik dus wel graag willen doen
Zijn jullie soms jaloers op elkaars maatregelen of beleid?
Vandeurzen: Als we jaloers zijn op iets, dan is het op de automatische kostendrijvers in onderwijs (lacht). Bij welzijn kennen we dit niet. De grondwettelijke bepalingen zijn voor onderwijs heel specifiek, terwijl bij welzijn de debatten over schaaloptimalisering en organisatorische afstemming iets vlotter verlopen, denk ik.”
Crevits: “Het ligt niet in mijn aard om jaloers te zijn. Ik merk wel dat er een grote dankbaarheid is in de welzijnssector. Ik heb respect voor de manier waarop Jo zijn job uitoefent. Omgaan met mensen die in zorgsituaties zitten, is een aartsmoeilijke opdracht,. Dat kruipt onder de huid. Het is niet iets om jaloers op te zijn, maar maatschappelijk maak je wel het verschil.”
Vandeurzen: “De gezondheidszorg is overal complex. We proberen stappen vooruit te zetten, maar het vraagt veel draagvlak. Je moet er voortdurend aan werken. De historische betekenis van bepaalde hervormingen kun je pas binnen 5 jaar inschatten. Soms wordt verwacht dat je vandaag iets aankondigt en dat het morgen al effect heeft, maar zo werkt het niet.”
Crevits:”Je moet inderdaad tijd geven aan nieuwe systemen om te groeien en gestabiliseerd te raken. Omdat je met mensen werkt, is het soms moeilijker omdat niet iedereen gelukkig is. Als je binnen drie maanden nog geen effect ziet, mag je het nog niet onmiddellijk in de vuilnisbak gooien, elke hervorming heeft zijn groeipijnen. Dus moet je standhouden, zeker als je overtuigd bent dat bepaalde hervormingen goed zijn.”
Af en toe verschijnen kritische opmerkingen over het M-decreet of het plaatsgebrek in jeugdhulp en hoor je schrijnende verhalen van kwetsbare jongeren en/of hun families. Hoe gaan jullie daar persoonlijk mee om?
Crevits: “Ik vind dat moeilijk. Je moet het proberen rationaliseren en ervoor zorgen dat al die individuele verhalen je zicht niet troebel maken. We proberen iedereen met een noodkreet een antwoord te geven. Ik zie daar enorme opportuniteiten in de samenwerking tussen Onderwijs en Welzijn. We verkennen wat we samen kunnen doen: wat zijn de taken van de scholen en wat doen de externe kanalen? We moeten het zelf organiseren maar het is belangrijk dat werk, onderwijs en welzijn steeds dichter bij elkaar komen.”
Vandeurzen: “We worden regelmatig geconfronteerd met schrijnende situaties waarbij we ons de vraag stellen hoe het mogelijk is dat ons systeem en onze middelen er niet in geslaagd zijn om daar goede antwoorden op te geven. Dat kan alleen maar aanzetten om de budgettaire inspanningen vol te houden, alles op elkaar af te stemmen en in te zetten op vroege detectie en meer alertheid in de maatschappij.
Politiek is mijn passie, mijn ‘roeping’ en daarom zeg ik voorlopig geen neen tegen de politiek. Daarom zou ik het een eer vinden om in de voetsporen van minister Vandeurzen te treden
Een vraag om af te ronden: stel dat uw huidige functie er straks op zit en u moet noodgedwongen iets anders kiezen. Wat kiest u dan uit deze lijst, mevrouw Crevits: CLB-medewerker, consulent bij een ondersteuningscentrum Jeugdzorg, opvoeder in een GES+-voorziening, leerkracht in een gesloten instelling of minister van Welzijn?
Crevits: “Ik heb te veel respect voor het dagelijkse werk van de CLB-medewerkers of opvoeders om te zeggen dat ik die job ook zou kunnen uitvoeren. Politiek is mijn passie, mijn ‘roeping’ en daarom zeg ik voorlopig geen neen tegen de politiek. Daarom zou ik het een eer vinden om in de voetsporen van minister Vandeurzen te treden. Tegelijk is minister van Welzijn de moeilijkste job omdat je voortdurend met kwetsbare situaties wordt geconfronteerd. Dat is mentaal niet te onderschatten. Je moet veel hervormingen doen en voortdurend met kwetsbare mensen werken.”
Wat kiest u, minister Vandeurzen: psycholoog bij een GGZ, begeleider bij pleegzorg, CLB-medewerker, jeugdhulpregisseur of minister van Onderwijs?
Vandeurzen: “Ik heb van nature veel interesse in sociale materies maar ik denk niet dat ik een goede hulpverlener zou zijn. Dat is een roeping. Wat me zeker zou liggen is een functie die inzet op coördinatie, het bijeenbrengen van partners, organisatorisch kijken voor een geïntegreerd aanbod. Jeugdhulpregisseur zou ik dus wel graag willen doen.”