Hoe meer we multidisciplinair en intersectoraal gaan werken, hoe meer lucht je kunt geven aan de carrières van mensen

De kwetsbaarheid van mensen wordt omgebogen naar zelfredzaamheid. Jeugdhulp is een goed voorbeeld
In 2010 werd Lon Holtzer benoemd tot Vlaams Zorgambassadeur. Ze promoot werken in de zorg- en welzijnsector, en laat haar licht schijnen over de carrièremogelijkheden in de jeugdhulp, het belang van overlegmomenten én het pensioendebat.
U promoot werken in zorg en welzijn. Maar waarom koos u zelf voor deze sector?
Lon Holtzer: “Het was gewoon iets dat bij me paste. Als kind wist ik al dat ik verpleegkundige wilde worden. Mijn vader zag me liever naar de universiteit gaan. Dus uiteindelijk vonden we een compromis: eerst studeerde ik verpleegkunde in Gent, daarna ziekenhuiswetenschappen in Leuven. En achteraf bekeken zou ik precies hetzelfde doen.”
Daarna hebt u een rijke carrière uitgebouwd.
Holtzer: “Ik ben begonnen als verpleegkundige in het UZ Leuven, en al na anderhalf jaar – ik was echt piepjong – kon ik als hoofdverpleegkundige beginnen op de afdeling oncologie. Daarna heb ik een tijdje als middenkader en vervolgens als directeur gewerkt, dan enkele jaren deeltijds op de dienst opleidingen, om er meer te zijn voor de kinderen. Later als administratief manager. Maar toen begon het te kriebelen om weer dichter bij de zorg te staan. Dus ben ik even bij UZ Leuven vertrokken, om voor de Vlaamse Liga tegen Kanker en Landelijke Thuiszorg te werken. Tot het UZ Leuven me vroeg om directeur Verpleegkunde te worden.”
In de gezondheidszorg vertrekt men vaak vanuit problemen, die dan opgelost worden. Terwijl in het welzijnsveld veel meer wordt gekeken naar wat mensen wél nog kunnen, en wat aangevuld moet worden.
In die functie ontdekte u hoe moeilijk de zorgsector het zou krijgen?
Holtzer: “Inderdaad. Wanneer ik eind jaren 90 naar mijn boordtabellen keek, rekende ik uit dat ik in 2017 vier eenheden zou moeten sluiten, alleen maar omdat er zoveel mensen op pensioen zouden gaan. Ik heb toen een project opgezet om meer jongeren uit Vlaams-Brabant te motiveren om verpleegkunde te studeren. Later heb ik alle provincies samengebracht, en zo is het Vlaams Overlegplatform Promotie Zorgberoepen ontstaan. We beseften dat het vijf voor twaalf was, en hebben toen het concept van een ‘commissaris verpleegkunde’ – naar analogie met de griepcommissaris – voorgesteld aan minister Vandeurzen. Die heeft dat idee in 2010 weerhouden. Al is het in overleg ‘Zorgambassadeur’ geworden, dat klonk wat sympathieker en omhelsde ook de hele zorgsector.”
U hebt uw eigen job dus bedacht.
Holtzer: “Ja, eigenlijk wel. (lacht) Op 1 december 2010 ben ik begonnen en heb ik samen met de minister met een bus door Vlaanderen getoerd. Hij heeft me toen gevraagd om alle knelpuntberoepen uit de welzijnssector erbij te nemen. Niet veel later is de ‘Ik ga ervoor’-campagne begonnen. Ik ben heel blij dat ik zo ook het welzijnsveld heb leren kennen. Meer nog: ik vind dat zorgverleners nog veel kunnen leren van welzijnswerkers.”
Leg eens uit.
Holtzer: “In de gezondheidszorg vertrekt men vaak vanuit problemen, die dan opgelost worden. Terwijl in het welzijnsveld veel meer wordt gekeken naar wat mensen wél nog kunnen, en wat aangevuld moet worden. De kwetsbaarheid van mensen wordt omgebogen naar zelfredzaamheid: dat is voor mij de kern. Daar is jeugdhulp een zeer goed voorbeeld van. Ik krijg soms kippenvel als ik praat met jongeren die dankzij de jeugdhulp weer hun eigen weg hebben gevonden, en zelf verder kunnen.”
En toch wordt bij een ‘Zorgambassadeur’ vooral aan verpleegkundigen gedacht, niet zozeer aan opvoeders. Hoe komt dat?
Holtzer: “Verpleegkunde en zorgkunde zijn en blijven kwantitatief de grootste knelpuntberoepen als je kijkt naar de cijfers van de VDAB. Maar de jeugdhulp lag te lang buiten mijn gezichtsveld, dat geef ik toe. Het is ook een vrij ‘onzichtbare’ sector. Als je net als ik bent opgegroeid in een warme omgeving, en later ook een hecht gezin hebt, kom je met jeugdhulp nooit in aanraking. Maar ik ben heel blij dat ik die sector heb leren kennen.”
Zijn de noden in de jeugdhulp even groot als in de zorgsector?
Holtzer: “Op dit moment lijkt het binnen de jeugdhulp – en de welzijnssector in het algemeen – nog mee te vallen. Orthopedagogen en opvoeders worden meestal nog wel gevonden. Maar ik denk dat we moeten anticiperen op komende problemen: de vergrijzing in deze sector is ook groot, dus binnen enkele jaren zal de nood hoog zijn.
Daarnaast hoor ik van mensen uit het werkveld dat het vooral een kwaliteitsprobleem is. Men vindt wel opvoeders, maar hun niveau is niet altijd hoog genoeg. De problemen binnen de jeugdhulp zijn ook veel complexer geworden. Daarom wordt vooral gezocht naar hoger opgeleide profielen.”
Je kunt toch moeilijk gaan rekruteren in landen waar ze hun mensen zelf nodig hebben? Dat vind ik ethisch onaanvaardbaar
Schieten de opleidingen tekort?
Holtzer: “Ik denk dat de opleidingen zich nog moeten aanpassen aan een nieuwe, complexere werkelijkheid, waarin veel meer intersectoraal en multidisciplinair wordt gewerkt.
Maar daarnaast is er een ander probleem, dat ook voor de gezondheidszorg speelt. Vroeger was er een grote instroom van ASO-leerlingen, met een brede basiskennis, naar bacheloropleidingen als verpleegkunde en opvoedkunde. Nu lijkt het of alle ASO-leerlingen naar de universiteit willen en zien de hogeschoolopleidingen meer leerlingen uit het TSO. Terwijl een goede mix belangrijk is, om het niveau op peil te houden. Het is mijn ambitie om die trend weer wat te keren, en de bacheloropleidingen weer aantrekkelijker te maken, ook voor studenten met veel potentieel. Dat is noodzakelijk om de kwaliteit van zorg op peil te houden.”
Stijgt het aantal studenten in de domeinen zorg en welzijn?
Holtzer: “Tot voor kort wel, maar vorig academiejaar zagen we ineens een daling van het aantal studenten. De economie begon weer aan te trekken, waardoor meer jongeren kiezen voor een studie als handelswetenschappen. Dat moeten we dus weer zien te keren.”
Hoe kun je jongeren warm maken voor een job in de jeugdhulp?
Holtzer: “Zoals ik al zei, is het een vrij ‘onzichtbare’ sector, waardoor veel jongeren niet onmiddellijk aan een carrière in de jeugdhulp denken. Maar ik krijg toch regelmatig aanvragen voor inleefmomenten binnen die sector. Op onze website (www.ikgaervoor.be) kan elke burger zo’n inleefmoment aanvragen bij een organisatie uit zorg of welzijn. Maar binnen de jeugdhulp zitten we met een ethisch probleem. De privacy van jongeren is – terecht – heilig, waardoor zeer weinig organisaties daaraan willen meewerken. De Oever in Hasselt doet dat bijvoorbeeld wél, zij zoeken naar creatieve oplossingen. Ik hoop dat in de toekomst meer organisaties dat zien zitten. Ik snap dat je een wildvreemde niet zomaar binnenbrengt in een leefgroep met kwetsbare jongeren, maar je kunt ook werken met filmpjes of één-op-één-gesprekken.”
Zijn de carrièremogelijkheden in de jeugdhulp groot?
Holtzer: “Absoluut. En je kunt als individu een mooie carrière-evolutie doormaken. Daar moeten organisaties nog meer op inzetten. Hoe meer we multidisciplinair en intersectoraal gaan werken, hoe meer lucht je kunt geven aan de carrières van mensen. Want het valt niet te onderschatten om dag in dat uit met jezelf als instrument te werken, en zeer veel te géven. Als je die routines nooit kunt doorbreken, wordt het heel belastend. De sector zou zijn medewerkers wat meer bewegingsvrijheid mogen geven.”
In de zorg zijn veel overlegmomenten weggesaneerd: een heel kwalijke zaak. Als hulpverlener moet je je verhaal kwijt kunnen
Hoe belangrijk zijn zij-instromers?
Holtzer: “Zeer belangrijk. Al is dat niet altijd evident. Als je werkloos bent, kun je naar de VDAB stappen en een bijscholing volgen voor een knelpuntberoep. Maar er zijn ook veel mensen die in een job zitten, maar liever naar deze sector zouden overstappen. Zij kunnen moeilijk drie, vier jaar op water en brood leven omdat ze moeten studeren. Voor hen ben ik nu een plan aan het ontwikkelen. Want er zijn best veel mensen die op hun 18e niét voor deze sector kiezen – die is misschien niet sexy genoeg – maar later toch bepaalde waarden ontdekken en ineens wel geïnteresseerd raken.”
En moeten we ook meer buitenlandse krachten aantrekken?
Holtzer: “Van die piste verwacht ik veel minder. Enkele jaren geleden, toen Spanje in een diepe crisis zat, heeft de VDAB wel goed werk geleverd door werkzoekende verpleegkundigen hier een kans te geven. Maar nu heeft heel Europa dezelfde tekorten. Je kunt toch moeilijk gaan rekruteren in landen waar ze hun mensen zelf nodig hebben? Dat vind ik ethisch onaanvaardbaar. En daarnaast is er nog het taalprobleem. Neem nu de jeugdhulp: daar hebben hulpverleners alleen zichzelf en hun woorden. Dan mag er absoluut geen taalbarrière zijn.”
De kans op burnout in de sector is wel groot. Hoe houd je mensen gemotiveerd?
Holtzer: “Er wordt vaak gedacht dat veel mensen snel uit de zorg- en welzijnssector stromen. Toen ik begon als Zorgambassadeur, hebben we samen met een sociaal secretariaat een grootscheepse studie gedaan. Daaruit bleek dat één op de twee werknemers in zorg en welzijn in zijn hele carrière maar één werkgever heeft. Dat is onvoorstelbaar, je ziet zo’n cijfer in geen enkele andere sector. Bij de andere helft is er dus wel wat verloop, maar bijna altijd binnen zorg en welzijn. Met die uitstroom valt het dus best mee.
Al klopt het natuurlijk dat we deze jobs leefbaar moeten houden. Ik denk dat het vooral belangrijk is om aandacht te hebben voor de mens achter de hulpverlener. In de zorg zijn veel overlegmomenten weggesaneerd: een heel kwalijke zaak. Als hulpverlener moet je je verhaal kwijt kunnen. Ik heb het dan niet over een ordinaire koffieklets, maar over zinvolle gesprekken. Die kunnen preventief werken tegen burnout. Ik hoop dat de jeugdhulp die momenten kan behouden.”
Over naar het pensioendebat. Hebben opvoeders een zwaar beroep?
Holtzer: “Ik vind het jammer dat dit debat zo zwart-wit wordt gevoerd. Je kunt toch niet alle opvoeders over één kam scheren? Neem nu de opvoeders van de Broeders van Liefde, die volop acties voeren. Zij klagen over te grote groepen, onregelmatige uren, agressie… Dan heb je inderdaad met een aantal criteria van een zwaar beroep te maken. Maar er zijn ook opvoeders die in heel andere omstandigheden werken.”
Ik vind niet dat je rimpeldagen mag verwachten én dit kunt combineren met de voordelen van een zwaar beroep. Het is kiezen
Zorgnet-Icuro riep onlangs op om de “rimpeldagen” te spreiden over een volledige loopbaan. Wat vindt u daarvan?
Holtzer: “Dat is zeker een optie, al schuilen er ook risico’s in. Als mensen alle extra verlofdagen opnemen wanneer hun kinderen klein zijn, komen ze later misschien in de problemen. Anderzijds: ik vind niet dat je rimpeldagen mag verwachten én dit kunt combineren met de voordelen van een zwaar beroep. Het is kiezen. Anders is het maatschappelijk gezien niet houdbaar. Al moeten we natuurlijk rekening houden met de argumenten van de vakbond: de rimpeldagen zijn er gekomen in de plaats van een loonsverhoging, en loon neem je niet af. Een moeilijke discussie.”
Wat wilt u nog bereiken als zorgambassadeur?
Holtzer: “Ik ben nu 61 en ik wil werken tot mijn 65e, dus mijn tijd raakt stilaan op. Ik wil nochtans nog zeer veel bereiken. Ten eerste moet het percentage ASO-studenten in de bacheloropleidingen verder omhoog. Daarnaast wil ik ook werken op de genderverdeling: graag zou ik meer mannen in de sector zien. Ooit heb ik van een socioloog geleerd dat 33 procent de grens is waarop iets maatschappelijk aanvaard wordt, en daar zijn we nog lang niet. Het aandeel vrouwen stijgt nog altijd sneller dan het aandeel mannen in de sector.”
Hoe denkt u concreet meer mannen te kunnen aantrekken?
Holtzer: “Dat blijft natuurlijk een moeilijke opdracht, en ik vrees dat ik dé sleutel nog niet gevonden heb. Het is een maatschappelijk probleem, dat veel breder gaat dan zorg en welzijn alleen. Ook het onderwijs kampt er bijvoorbeeld mee. Ik denk trouwens niet dat we naar een 50/50-verhouding moeten streven. Maar het is wél belangrijk dat mannen zich welkom voelen. Daarom zorgen we dat ons promomateriaal altijd goed zit qua gendergelijkheid. Het goede nieuws is dat het absolute aantal mannelijke hulpverleners wel toeneemt, maar het aantal vrouwen groeit nog altijd sneller.
Tussen haakjes: soms krijg ik het verwijt dat zorg en welzijn te weinig mannen aantrekken, omdat de lonen te laag zijn. Maar dat lijkt me niet correct. Er zijn genoeg andere sectoren met gelijkaardige lonen, waar wél mannen op afkomen.”
We werken nauw samen met onder meer het Minderhedenforum en de VDAB, om een heel divers publiek aan te trekken
Een ander pijnpunt is dat de jeugdhulp een erg ‘witte’ sector is.
Holtzer: “Dat klopt. En dat is voor mij ook de derde, en misschien wel grootste uitdaging. Qua diversiteit moeten we streven naar een weerspiegeling van de maatschappij. Maar ook daar zijn we helaas nog veraf. Er is een mentaliteitsverandering nodig. In heel wat culturen worden zorg en welzijn niet als beroepen beschouwd, maar als dingen die je gewoon doet voor je familie.
Maar we blijven natuurlijk niet bij de pakken zitten. Zo werken we nauw samen met onder meer het Minderhedenforum en de VDAB, om een heel divers publiek aan te trekken. In Genk plannen we dit najaar een interessant proefproject, waarbij ambassadeurs van allochtone origine op straat met jongeren in gesprek zullen gaan, om te zien of er interesse is in onze sectoren. Ik denk dat jeugdhulp daar wel een stapje voor heeft op pakweg verpleegkunde, omdat het minder met fysieke zorgen te maken heeft. En daarnaast is er ook nog ‘Ieder talent telt’ (www.iedertalenttelt.be), een project waarbij we social profitsalons organiseren, specifiek gericht op etnisch-culturele minderheden. En uiteraard zorgen we voor promomateriaal dat niet alleen genderevenwichtig is, maar ook diversiteit uitstraalt. En we adverteren ook heel bewust op Facebook en andere sociale media waar we die jongeren kunnen bereiken. Maar er is nog veel werk aan de winkel. Ik zal me nog een paar jaar keihard moeten inzetten!”