Jan Bosmans (Vlaams Welzijnsverbond): "Eenmaking jeugdhulp mag verder gaan"

Jeugdhulpverleners staan met beide voeten in de samenleving
Jan Bosmans volgt de jeugdhulp al meer dan dertig jaar op de voet. Eerst in de praktijk, als begeleider en verantwoordelijke, en intussen al ruim twintig jaar als sectorcoördinator bij het Vlaams Welzijnsverbond. “De fusie tussen Jongerenwelzijn en Kind en Gezin is een logische en noodzakelijke stap. Gezinnen zullen er binnenkort de vruchten van plukken.”
Hoe ziet uw persoonlijke traject eruit?
Bosmans: “In de jaren 70 studeerde ik Rechten aan de universiteit van Leuven en nadien Criminologie, omdat ik mijn blik nog wilde verruimen. Als specialisatie koos ik voor Jeugdcriminologie en toen we in ons laatste jaar een stage moesten doen, koos ik voor een voorziening in de – toen nog – ‘bijzondere’ jeugdzorg. Ik vond het belangrijk om de praktijk van dichtbij te leren kennen. Mijn stage bij De Waaiburg in Geel was confronterend en na mijn afstuderen kon ik er wat later aan de slag. Eerst als begeleider, later als verantwoordelijke. Uiteindelijk heb ik er 15 jaar gewerkt, van 1981 tot 1995. Samen met een heel gedreven team werd heel wat veranderd. In de jaren 70 waren de begeleiders vaak nog religieus en – ik zeg dit met veel respect – deden ze met heel veel inzet wat ze konden. Daarna zag je een grote professionalisering, met de komst van subsidies, maar ook dankzij leken en een middenkader.”
Waarom wilde u zo graag met jongeren werken?
Bosmans: “Zowel juridisch als maatschappelijk heb ik het jeugdrecht en de voorzieningen altijd een uitdaging gevonden. Zelf heb ik een heel mooie jeugd gehad, maar pas later begon ik te beseffen dat dat niet zo vanzelfsprekend is. Zowel mijn ouders als de samenleving hebben me veel kansen gegeven. Mijn ouders en familie waren gevoelig voor thema’s als jeugd en kansarmoede en ze hebben dat toch wel doorgegeven. Ik had net zo goed in de advocatuur of het bedrijfsleven kunnen stappen, maar ik koos heel bewust voor de non-profit. Ik wilde graag iets veranderen.”
Ik had net zo goed in de advocatuur of het bedrijfsleven kunnen stappen, maar ik koos heel bewust voor de non-profit. Ik wilde graag iets veranderen
In 1995 trok u naar het Vlaams Welzijnsverbond.
Bosmans: “Op dat ogenblik heette dat nog niet officieel zo, maar ik ben toen inderdaad bij het toenmalige Verbond begonnen, als stafmedewerker bijzondere jeugdzorg en gezinsondersteuning. Vanaf dat moment werd mijn blik alsmaar verruimd. Toen in 2001 het Vlaams Welzijnsverbond was opgericht, werd ik ook coördinator voor de kinderopvang.”
En wat doet u nu, als sectorcoördinator?
Bosmans: “Je zou mijn agenda eens moeten bekijken. (lacht) Daarnet zat ik nog in het raadgevend comité jeugdhulp, gisteren in de commissie Welzijn voor een conceptnota en in een overleg rond kinderopvang, morgen heb ik een overleg met de vertrouwenscentra kindermishandeling… Gelukkig zijn we een goed team met veel expertise, want soms is het omvangrijk en vrij complex.
Het Vlaams Welzijnsverbond is een ledenvereniging: vanuit onze missie en in nauw overleg met onze leden – honderden voorzieningen en organisaties uit de sector – doen we beleidsvoorbereidend en -beïnvloedend werk. De laatste jaren heeft minister Vandeurzen veel decreten gemaakt, maar dat zijn lange processen. Die volg ik ook op de voet en ik kaart de bezorgdheid van onze leden dan ook aan.”
Staat u nog dicht bij de praktijk?
Bosmans: “Dat is vanuit mijn functie moeilijk. Maar gelukkig heb ik vijftien jaar praktijkervaring: dat zit voor altijd in je. En ik heb natuurlijk veel contact met onze leden en stakeholders: vertegenwoordigers van jongeren, ouders, academici, politici… Zo houd ik een vinger aan de pols.”
U combineert de domeinen jeugdhulp, gezinsondersteuning en kinderopvang. Voor u was de aankondiging van een eengemaakt agentschap met ook input van het VAPH wellicht logisch?
Bosmans: “We kunnen dit alleen maar toejuichen: het is een logische en noodzakelijke stap om naar een geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid te gaan. Het zal een enorme aanpassing zijn, ook voor het werkveld. Maar wij hopen dat het een echte kruisbestuiving mogelijk zal maken. En ik ben ervan overtuigd dat gezinnen daar over enkele jaren de vruchten van zullen plukken: nu moeten ze vaak nog hun weg zoeken in de jeugdhulp, maar hierdoor zal die hulp dichterbij komen.”
Vandaag wordt nog veel opgesplitst, gelabeld en verkaveld. Of jongeren nu een beperking hebben of worstelen met psychische problemen: bied hen allemaal ondersteuning, zo preventief mogelijk
Het Vlaams Welzijnsverbond gaf wel aan dat een fusie voor hen nog verder mag gaan.
Bosmans: “Wij zijn ervan overtuigd dat we moeten streven naar één integraal zorg- en gezondheidsconcept voor alle gezinnen en jongeren. Vandaag wordt nog veel opgesplitst, gelabeld en verkaveld. Daar moeten we vanaf. Of jongeren nu een beperking hebben of worstelen met psychische problemen: bied hen allemaal ondersteuning, zo preventief mogelijk. Nu is er bijvoorbeeld al één crisismeldpunt waar jeugdrechters, jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg samenwerken: een zeer goede zaak.”
U volgt de jeugdhulp al meer dan dertig jaar. Hoe is de rol van professionals geëvolueerd?
Bosmans: “Het werk van toen valt niet meer te vergelijken met het werk vandaag. In de jaren 80 had je vooral residentiële leefgroepen. Dat waren toen echt maatschappelijke ‘eilanden’ waarbij je als opvoeder nauw bij de jongeren betrokken was, maar verder weinig contact had met hun ouders of de rest van de samenleving. Nu is dat totaal anders: er is meer aandacht voor het gezin en de context, er wordt meer ambulant en mobiel gewerkt. Zelfs online hulp wordt nu een optie. Je moet dus met beide voeten in de samenleving staan.”
Is het voor hulpverleners moeilijker geworden?
Bosmans: “Uit de werkbaarheidsmonitor blijkt dat professionals in de jeugdhulp en gehandicaptenzorg de meeste emotionele werkdruk en stress ervaren van alle beroepen. Dat is een belangrijk signaal dat de organisaties gelukkig wel oppikken: zij beseffen dat hun medewerkers hun ‘goud’ zijn en bieden dus veel ondersteuning. Doordat het werk zo flexibel is, heb je veel verschillende competenties nodig. Als ambulante begeleider sta je vaak in je eentje bij een gezin thuis om een moeilijk gesprek te voeren. Maar ook het werk in residentiële voorzieningen is complexer geworden: doordat zo’n residentieel verblijf – terecht – langer wordt uitgesteld, zie je daar wel een ‘verdikking’ van problemen. Zowat alle jeugdhulpverleners staan dus voor grote uitdagingen en een permanent zoekproces: hoe handel je als persoon én als professional, volgens een bepaalde methodiek, in specifieke situaties.”
Straks komt het Vlaams jeugddelinquentierecht eraan. Zal dat een groot effect hebben op het werkveld?
Bosmans: “Absoluut. Wij vinden het jammer dat het woord ‘delinquentie’ in de titel staat, maar op zich biedt het decreet veel mogelijkheden. Naast sanctionering is er gelukkig ruimte voor hulpverlening en herstel. Het evenwicht vinden zal een moeilijke oefening zijn voor hulpverleners. Maar natuurlijk ook voor jeugdrechters en magistraten: wanneer bestempel je iets als een delict en wanneer is vooral hulp nodig? Moeten bepaalde jongeren beschermd worden tegen de maatschappij, of omgekeerd?”
Een ander moeilijk evenwicht is dat tussen afstand en nabijheid.
Bosmans: “Dat klopt. Onze samenleving verwacht nu dat er evidence based wordt gewerkt, op basis van methodieken: die professionalisering is belangrijk. En als je in een voorziening tien jongeren moet begeleiden met ernstige problemen, dan is het heel moeilijk om je aandacht te verdelen. Maar dat wil niet zeggen dat we ons moeten neerleggen bij meer afstand. Jongeren hebben recht op een warme, goede relatie met hun begeleiders. Pas dan kunnen ze aan zichzelf werken. De sector is hier zeker mee bezig: er wordt veel meer naar jongeren geluisterd. Maar daarom pleiten wij bijvoorbeeld wel voor kleinere leefgroepen.”
Jongeren hebben recht op een warme, goede relatie met hun begeleiders. Pas dan kunnen ze aan zichzelf werken. De sector is hier zeker mee bezig: er wordt veel meer naar jongeren geluisterd
Begin september was er heisa over een tussentijds rapport van het kinderrechtencommissariaat over de gesloten voorzieningen. Hoe kijkt u daarnaar?
Bosmans: “Ik vind het externe toezicht door maandcommissarissen een goed systeem. We moeten ook niets ontkennen of onder tafel vegen. Maar enige nuance is wel op zijn plaats. Een week na de ophef in de media, is een heel sereen debat gevoerd in de commissie Welzijn. Toen viel alles in de juiste proporties: er staan ook heel positieve zaken in dat rapport. Ik merk al jaren dat jeugdhulp een sterke sector is, net omdat er veel openheid is voor kritiek en bereidheid om eruit te leren en te zoeken naar verbetering.”
Het grote publiek onthoudt wel dat jongeren slechte punten krijgen omdat ze te veel boter smeren.
Bosmans: “Die beeldvorming is nefast. Voor de sector, maar zeker ook voor die jongeren zelf. Ik denk dat het belangrijk ik om zulke zaken in hun context te zien. Ik ben ervan overtuigd dat jeugdhulpverleners de beste bedoelingen hebben. Als zij bepaalde grenzen stellen, zullen ze wel weten waarom. Uiteraard hebben we geen gratuite regelneverij nodig. Maar zo’n leefgroep organiseren, is ook geen sinecure.”
Gelukkig kregen we ook goed nieuws: steeds meer 18-jarigen kiezen voor voortgezette hulp.
Bosmans: “Dat is zeker positief, maar er gaat een lange geschiedenis aan vooraf. In 1990 is de minderjarigheid verlaagd van 21 naar 18 jaar. Toen al streden wij ervoor om de jeugdhulp voort te zetten tot 21 jaar, maar de tijdsgeest was anders: we mochten jongeren vooral niet pamperen. We hebben toen gelukkig wel een kleine opening kunnen houden voor voortgezette hulp. Enkele jaren geleden is dat debat weer opgeflakkerd en heeft de sector snel gehandeld, met het actieplan jongvolwassenen. Dat zien we nu vertaald in de cijfers. Het past ook bij de maatschappelijke realiteit: veel jongeren blijven langer thuis wonen. En ook hersenonderzoek toont aan dat we pas op 25 jaar volwassen zijn.”
Vroeger lag de focus bij begeleid zelfstandig wonen enkel op praktische zaken, nu beseffen we dat een netwerk en een positief levensplan minstens zo belangrijk zijn
Wat doen jullie nog voor die doelgroep?
Bosmans: “Om jongvolwassenen nog beter te ondersteunen, zijn we samen met CERA en vzw Cachet gestart met het Cera- Rubicon-project. Voorzieningen konden concrete projecten voorstellen die de komende twee jaar vorm krijgen. Het gaat om persoonlijke netwerken rond jongeren, cohousing, kleine wooneenheden. Heel flexibel, maar ook methodisch verantwoord. Het is de bedoeling dat we draaiboeken opstellen, die we dan kunnen doorspelen naar de hele sector. Vroeger lag de focus bij begeleid zelfstandig wonen enkel op praktische zaken – huisvesting, een job, geld – maar nu beseffen we dat een netwerk en een positief levensplan minstens zo belangrijk zijn.”
Wat zijn voor u de grootste uitdagingen voor de jeugdhulp?
Bosmans: “Ik denk dat het nog meer een onderdeel van de samenleving moet worden. Als je ziek bent, is het normaal dat je naar de dokter gaat. Als je jong bent, is het normaal dat je naar school gaat. Wel: als je hulp nodig hebt, is het normaal dat je die krijgt. Het mag een logisch deel van opgroeien worden. Investeer nog meer in jeugdhulp en het betaalt zich maatschappelijk terug. Niet één keer, maar drie keer, zo blijkt uit grootschalig Duits onderzoek. Maar als ik kijk naar de weg die we al hebben afgelegd, kan ik niet anders dan optimistisch zijn.”