Katrien Verhegge (Kind en Gezin) pleit voor snel ingrijpen bij jonge kinderen

Tegen het eind van deze legislatuur moeten er in heel Vlaanderen Huizen van het Kind zijn
In 1999 stonden de ‘Huizen van het Kind’ al in een strategisch plan van Kind en Gezin, herinnert Katrien Verhegge zich, intussen al tien jaar administrateur-generaal van de organisatie. “Met de consultatiebureaus bereiken we zoveel gezinnen. Het zou zonde zijn om daar niet méér mee te doen.”
Je begon al in 1991 bij Kind en Gezin. Hoe kwam je hier terecht?
Katrien Verhegge: “Ik heb Pedagogie gestudeerd, oorspronkelijk met het idee om klinisch werk te doen. Ik wilde graag werken met jongeren met gedragsproblemen, in de gemeenschapsinstelling van Beernem bijvoorbeeld. Maar dat is er dus nooit van gekomen. Ik ben me altijd heel bewust geweest van de impact van een gezin: kinderen kunnen daar zeer sterk uitkomen, maar ook heel kwetsbaar. Toen voelde ik al het belang van hulp op zeer jonge leeftijd. Daaruit is mijn engagement gegroeid.”
“Na mijn studie heb ik eerst onderzoek gedaan aan de KU Leuven, over kinderopvang. Die heeft in Vlaanderen een vrij medische geschiedenis, dus ook de inspectie was vooral gefocust op medische en zorgende aspecten. Ik heb toen gewerkt aan een bijscholingsprogramma en beoordelingsschaal voor de inspectie om ook naar pedagogische kwaliteiten te kijken.”
Een soort MemoQ avant la lettre, het Meten en Monitoren van de pedagogische kwaliteit (Q) van kinderopvang?
Verhegge: “Eigenlijk wel. (lacht) In die periode zochten ze bij Kind en Gezin een pedagoog, om ook hier het medisch-sociale profiel te verbreden. Ik ben gestart op de studiedienst en ik heb onder meer gewerkt rond opvoedingsondersteuning. Later werd ik afdelingshoofd bij de dienst preventieve gezinsondersteuning. En na een ervaring als adviseur op het kabinet van Inge Vervotte en Steven Vanackere ben ik in 2008 administrateur-generaal geworden.”
Vroeger droomde ik ervan om klinisch werk te doen. Tot ik op een bepaald moment de switch heb gemaakt: op beleidsniveau zou ik nog veel meer kunnen betekenen
Wat trok je destijds aan in Kind en Gezin?
Verhegge: “Eigenlijk kende ik de organisatie niet zo goed. Ik ging er ook altijd vanuit dat ik hier niet lang zou blijven. Dat klinische werk bleef in mijn achterhoofd zitten. Tot ik op een bepaald moment de switch heb gemaakt: op beleidsniveau zou ik nog veel meer kunnen betekenen, zeker in een organisatie als Kind en Gezin, met focus op preventie.”
“Bovendien is en blijft het een organisatie met een heel breed en universeel karakter. Daarvoor worden we binnen Europa benijd: we zijn een overheidsorganisatie die in heel Vlaanderen verankerd is en aan collectieve preventie doet. Bovendien komen we bij élk gezin langs, dat blijft zo belangrijk. Natuurlijk kunnen we een groter verschil maken voor kwetsbare en arme gezinnen, maar door dat universele aspect hebben we een groot draagvlak.”
Hoe is de organisatie doorheen de jaren geëvolueerd?
Verhegge: “Uiteraard blijft de medische invalshoek een belangrijke pijler. Maar we zijn toch geëvolueerd naar een meer holistische kijk op kinderen, gezinnen en zelfs hun hele omgeving. Toen ik begon, waren alle consultatiebureaus aparte eilandjes, net als de crèches en onthaalouders. Nu zijn we één partner in een breder beleid. We proberen al onze medewerkers duidelijk te maken dat Kind en Gezin één grote entiteit is die dezelfde boodschap uitdraagt: ouders moeten er één beeld en één beleving van hebben.”
Al in 1999 stonden de Huizen van het Kind in ons strategisch plan. Maar intussen heb ik geleerd dat een goed idee soms wat tijd nodig heeft om te rijpen
Dat geldt natuurlijk ook voor de Huizen van het Kind. Wanneer hoorde je daar voor het eerst over?
Verhegge: “Al in 1999 stond dat idee in ons strategisch plan. We beseften maar al te goed dat we met de consultatiebureaus een heel sterk product in handen hebben, waarmee we erg veel gezinnen bereiken. Het zou zonde zijn om daar niet méér mee te doen. Maar intussen heb ik geleerd dat een goed idee soms wat tijd nodig heeft om te rijpen. (lacht) Rond 2010 ontstond de trend van intersectorale samenwerking, en toen kwamen de Huizen van het Kind eindelijk ook op de politieke agenda.”
Intussen zijn er 153 Huizen van het Kind: zitten jullie op schema?
Verhegge: “In totaal bereiken we toch al 210 van de 308 gemeenten in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk gewest. Daar woont bijna 80 procent van alle gezinnen met kinderen. Maar in het voorjaar lanceren we nog een nieuwe subsidie-oproep. Zo stimuleren we vanaf 2019 het initiatief in die gemeenten waar nog geen Huis van het Kind is én kunnen we de huidige erkende Huizen van het Kind honoreren voor hun inzet.”
Staan die verschillende Huizen van het Kind inhoudelijk op één lijn?
Verhegge: “Nee, maar dat hoeft ook niet. Er is niet één model. Er zijn een aantal duidelijke opdrachten en je zult er sowieso altijd een consultatiebureau vinden. Ook andere initiatieven van Kind en Gezin – zoals opvoedingswinkels en inloopteams – moeten in de Huizen van het Kind worden ingebed. Maar verder hangt alles af van de specifieke actoren in een gemeente of stad. Op de ene plek zal zo’n Huis van het Kind ingebed zijn in het Sociaal Huis, op een andere plaats bijvoorbeeld in het CAW. Dat maakt deze huizen als lokale samenwerkingsverbanden zo sterk. Maar ons logo is er altijd, dat zorgt ook voor herkenbaarheid.”
Het mogen geen Huizen van het Kansarme Kind worden. We moeten ons profiel bewust heel breed houden
Bereiken de Huizen de kwetsbare gezinnen?
Verhegge: “Zeker, en dat is uiteraard een goede zaak. Maar ik ben eerder bezorgd over de gezonde mix. Het mogen geen Huizen van het Kansarme Kind worden. We moeten ons profiel bewust heel breed houden. In de toekomst zal er nog een loket komen voor het Groeipakket, de vernieuwde Vlaamse kinderbijslag, dus dat is alvast een goede kans.”
Kunnen de Huizen van het Kind ook een eerste stap naar (jeugd)hulp zijn?
Verhegge: “Dat kan. Maar ik verwacht niet dat ouders erheen gaan met hun hulpvraag. De Huizen van het Kind moeten plaatsen zijn waar gezinnen komen, punt. De hulpvragen zijn er sowieso, maar die moeten worden opgepikt door medewerkers. Daarom ben ik zo’n grote voorstander van de link tussen basisvoorzieningen en rechtstreeks toegankelijke hulp. We mogen mensen niet van het kastje naar de muur sturen. Jeugdhulp moet versterkend werken rond de basisvoorzieningen waar ouders mee in contact komen, zoals het consultatiebureau. Dat is de zogenaamde ‘wrap around care’.”
Jeugdhulp moet versterkend werken rond de basisvoorzieningen waar ouders komen, zoals het consultatiebureau
Het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen heeft de Huizen van het Kind al eens doorgelicht. Uit hun rapport bleek onder meer een tekort aan middelen.
Verhegge: “Tja, dat zou je over de hele preventieve sector kunnen zeggen. Er gebeurt schitterend werk met beperkte middelen: dat klopt zeker. Maar ik wil toch benadrukken dat die middelen vooral naar het aanbod moeten gaan, niet naar coördinatie en vergaderingen. Al geloof ik zeker dat er in de toekomst nog groei kan zijn.”
Uit het rapport bleek ook dat de focus te zeer ligt op jonge kinderen.
Verhegge: “Het blijft een grote uitdaging om oudere kinderen te bereiken. Dat heeft veel te maken met onze historiek: we zijn nu eenmaal ontstaan vanuit de consultatiebureaus. Maar ik zie zeker mogelijkheden: de integratie van buurtwerk bijvoorbeeld. En ook CLB’s zijn heel vaak betrokken. Verruiming is sowieso een grote uitdaging.”
Een belangrijke pijler in het beleid van minister Vandeurzen is de zorggarantie voor jonge kinderen uit kwetsbare gezinnen. Welke rol kan Kind en Gezin daarin spelen?
Verhegge: “Een heel belangrijke rol, omdat wij heel vroeg weten waar kinderen in precaire situaties leven. Vaak zien we ‘sociale opnames’: baby’s (en soms ook hun mama’s) die op de afdeling pediatrie belanden omdat ze niet naar huis kunnen, niet omdat er medische problemen zijn. In zulke gevallen is een sluitend vangnet cruciaal, zodat die kindjes in een zo goed mogelijke situatie terechtkomen: bij voorkeur in een pleeggezin of – indien mogelijk – naar huis, met de nodige ondersteuning. En in heel uitzonderlijke gevallen toch naar de residentiële zorg.
In grote steden als Brussel zien we ook extreme situaties: kinderen die worden geboren in kraakpanden bijvoorbeeld. Dan sta je nergens met de reguliere werking. Ook voor zulke gevallen is een sluitend netwerk zeer belangrijk.”
Het blijft een grote uitdaging om oudere kinderen te bereiken. Dat heeft veel te maken met onze historiek: we zijn nu eenmaal ontstaan vanuit de consultatiebureaus
Snel ingrijpen bij jonge kinderen: het blijft ook een van jouw stokpaardjes.
Verhegge: “Voor mij is en blijft dat de basis. Er gebeurt zóveel die eerste levensjaren. Ik vind nog altijd dat men zich daar maatschappelijk te weinig van bewust is. De focus blijft ook te zeer liggen op zorg, terwijl je voor de ontwikkeling zoveel meer kunt doen. Dat blijft ook een discrepantie bij de opvang van jonge kinderen. Vanaf 2,5 jaar worden kinderen begeleid door bachelors, daarvoor zijn het kinderverzorgers. Ik wil niet beweren dat iedereen die kinderen opvangt een hoger diploma moet hebben. Maar we mogen als maatschappij toch nog meer investeren in dat prille begin.”
In een ideale wereld gaan alle kinderen naar de kinderopvang?
Verhegge: “Nee, zo extreem hoeft het niet. Ouders moeten zeker de keuze hebben. Maar er is wel nood aan bewustwording: kinderen moeten vanaf de geboorte voldoende stimuli krijgen om goed te ontwikkelen. Dat kan uiteraard ook in een thuisomgeving. Maar voor kwetsbare kinderen kan kinderopvang – kwaliteitsvolle kinderopvang! – een grote meerwaarde zijn, zeker voor de taalontwikkeling.”
Er gebeurt zóveel die eerste levensjaren. Ik vind nog altijd dat men zich daar maatschappelijk te weinig van bewust is
Aan die nood komt het Koalaproject tegemoet, met 513 extra opvangplaatsen voor kwetsbare kinderen.
Verhegge: “Ja, al is het vertrekpunt van dat project niet kinderopvang, maar de versterking van het hele gezin. De ouder(s) en het kind worden bij de start samen ondersteund, tijdens groepsmomenten. De precieze invulling staat nog niet vast, maar uiteraard zou ik het goed vinden als die plaatsvinden in de Huizen van het Kind. Tijdens die groepsmomenten wordt gewerkt rond bepaalde thema’s, zoals werk en opleiding, maar bijvoorbeeld ook opvoedingsondersteuning. Eerst blijft het kindje bij de ouders, maar geleidelijk wordt kennisgemaakt met de kinderopvang. Dat is belangrijk, want bij kwetsbare gezinnen is het beeld van kinderopvang vaak vrij negatief: ze willen zelf voor hun kind zorgen, om een goede ouder te zijn. Dat beeld proberen we bij te sturen. En er wordt ook altijd een plaats voor het kindje voorzien. Als het nodig is, omdat de ouder bijvoorbeeld een opleiding of werk heeft, kan het daar meteen terecht. Maar het is nooit een verplichting.”
Voor dit project kregen jullie 10 miljoen van een familiefonds: een primeur.
Verhegge: “Dat was een ongelofelijke opportuniteit. Al wil ik wel onderstrepen dat dit project voordien al in de steigers stond. De middelen waren er al, maar natuurlijk konden we dit aanbod niet afslaan. Zeker omdat het om duurzame ondersteuning gaat: het loopt tien jaar. Dus als er nog mensen zijn die willen schenken, wij hebben wel ideeën! (lacht)”
Bij kwetsbare gezinnen is het beeld van kinderopvang vaak vrij negatief: ze willen zelf voor hun kind zorgen, om een goede ouder te zijn
Voor welke grote uitdagingen staat Kind en Gezin de komende tijd?
Verhegge: “Nu zijn we volop bezig met de uitwerking van het Groeipakket: we moeten er natuurlijk voor zorgen dat alle gezinnen ook in 2019 hun kindergeld krijgen. En daarnaast wil ik volop werken aan intersectoraliteit: we moeten zoveel mogelijk hokjes openbreken. Dit zijn we in eerste instantie bij Kind en Gezin zelf aan het doen. Voortaan zetten we in op sterke multidisciplinaire, zelforganiserende lokale teams zodat brede gezinsondersteuning, kinderopvang, groeipakket één verhaal worden. Deze worden ondersteund door Vlaamse teams die ook intersectoraler werken. Daarnaast zullen we ook met onze partners nog veel meer samenwerken. En uiteraard zijn er de grote uitdagingen, zoals kinderarmoede en superdiversiteit, maar die kunnen we als Kind en Gezin helaas niet alleen aanpakken.”