Magda Massoels, afdelingshoofd gemeenschapsinstellingen: "Jongeren opsluiten mag enkel een ultieme maatregel zijn”
Jongeren opsluiten mag enkel een ultieme maatregel zijn
Binnenkort opent in gemeenschapsinstelling De Grubbe in Everberg het eerste nieuwe gebouw met vijf leefgroepen. Ook inhoudelijk krijgt De Grubbe een heel nieuwe invulling, als oriëntatiecentrum voor jongeren die een delict pleegden. Afdelingshoofd Magda Massoels geeft tekst en uitleg.
Ben je blij met de vijf nieuwe units in De Grubbe?
Magda Massoels: “Zeker, het ziet er heel eigentijds uit. Dat was ook dringend nodig. De Grubbe werd indertijd in grote haast opgericht omdat minderjarigen - dankzij druk vanuit het kinderrechtenperspectief - niet meer in een gevangenis mochten worden ondergebracht. De Grubbe werd een plek voor jongeren in afwachting van een plaats in een gemeenschapsinstelling. Met enkele opvoeders, maar vooral met federaal bewakingspersoneel.”
“Het toenmalige Jongerenwelzijn heeft die gebouwen en terreinen vijf jaar geleden overgenomen van Justitie. Maar het bleven zeer oude, ondermaatse gebouwen, met alle nadelen vandien: we moesten voortdurend repareren om het leefbaar te houden. Nu is er een nieuw gebouw klaar met vijf leefgroepen, met plaats voor telkens negen jongens per unit. Over twee jaar moeten dat er negen zijn. Zo is De Grubbe klaar voor zijn nieuwe rol als oriëntatiecentrum.”
Vroeger zaten jongeren vaak in een rommelig kluwen van allerlei maatregelen.
Zeker als het om gepleegde feiten ging, had een jongere vaak het raden naar de uiteindelijke afloop
Wat moeten we ons daar precies bij voorstellen?
Massoels: “Als jongeren een delict hebben gepleegd, heeft de jeugdrechter dankzij het nieuwe decreet Jeugddelinquentierecht een heel palet aan maatregelen ter beschikking. Eén daarvan is een gesloten begeleiding in een gemeenschapsinstelling. In de toekomst zal die begeleiding altijd starten met een oriëntatie van vier weken in De Grubbe. Dat geeft het multidisciplinaire team de tijd om een onderbouwde screening uit te voeren, om de nood aan een verder gesloten traject te onderzoeken.”
“Gesloten maatregelen hebben immers consequenties: we veroorzaken zelf breuken en negatieve effecten door pubers en adolescenten uit hun leefwereld te plukken. Zeker bij jongeren met een eerder laag risicoprofiel zijn de effecten van onze interventies op lange termijn duidelijk negatiever. Het onderzoek in De Grubbe zal mét jongere, ouders, consulent en andere betrokkenen worden gevoerd en leiden tot een onderbouwd advies. Uiteraard blijft het de jeugdrechter die beslist. Maar het decreet vraagt wel een goede verantwoording waarom een rechter een bepaald advies niét volgt.”
“Het nieuwe decreet voorziet in veel ambulante maatregelen, die vooral focussen op interventies binnen de context van de jongere en op een herstelgerichte aanpak. Jongeren opsluiten mag enkel de ultieme stap zijn, een zware maatregel die je alleen mag toepassen als er voldoende argumenten voor zijn. Soms is dat effectief zo, om de veiligheid van de maatschappij te vrijwaren of om met de jongere een intensieve gesloten start te nemen. In dat geval kan een jongere voor een termijn van drie, zes of negen maanden doorschuiven naar één van de andere gemeenschapsinstellingen.”
Hoe zal die screening precies gebeuren?
Massoels: “Uit wetenschappelijk onderzoek weten we heel goed wat zogenaamde ‘criminogene noden’ zijn, die ertoe kunnen leiden dat een jongere delicten pleegt. Die factoren heb je in bijna alle levensdomeinen, van de thuissituatie tot de schoolcarrière en de vriendengroep, maar ook in de denkpatronen en persoonlijkheid van de jongere. We kunnen de risico’s op latere delicten dus vrij goed in kaart brengen. Maar dat is specialistenwerk, dat dus best gecentraliseerd en efficiënt gebeurt.”
Gesloten maatregelen hebben consequenties: we installeren zelf breuken
en negatieve effecten door pubers en adolescenten uit hun eigen leefwereld te plukken
En wat gebeurt daarna?
Massoels: “Op basis van die screening wordt een advies en nadien een handelingsplan opgesteld. Het is heel belangrijk dat dit samen met de jongere gebeurt. Hij moet zijn problemen leren benoemen én mogelijkheden en mensen zien om mee oplossingen te zoeken. Want als je zaken boven het hoofd van een jongere beslist, zit je vaak naast de kwestie, en zal de motivatie om te veranderen in veel gevallen zoek zijn.”
“Ook externe partners worden betrokken: hulpverleners die al langer met de jongere samenwerkten, of nieuwe partners. Samen gaan we op zoek naar manieren om die criminogene noden aan te pakken. Met de focus op de positieve keuzes van de jongere zelf. Stel dat zo’n jongere nooit ‘nee’ durft te zeggen tegen zijn vrienden, dan ga je op zoek naar wat hem hierin kan ondersteunen. Maar ook schoolkeuzes komen in beeld, geschikte vrijetijdsbesteding of een intensieve begeleiding van de context. Met dat plan beginnen we tijdens het gesloten traject, samen met externe partners die langskomen in de gemeenschapsinstelling. Maar het loopt ook naadloos verder wanneer de jongere weer naar buiten kan - naar huis of naar een andere plek.”
Je spreekt over termijnen van drie, zes of negen maanden. Hoe zal in de praktijk lopen?
Massoels: “Na de screening van vier weken kan de jeugdrechter op basis van het advies beslissen welke module het wordt: drie, zes of negen maanden. Als we kijken naar de jongeren vandaag, kunnen we voorspellen dat voor de meeste jongeren een module van drie maanden zal volstaan. De keuze voor een begeleiding van negen maanden zal voor een hele kleine groep zijn, die door allerlei factoren (waaronder trauma’s, psychiatrische problemen, lage intelligentie, …) minder vatbaar is voor een begeleiding en met wie we meer stap voor stap moeten werken. Bedenk wel dat dit over de ‘voorlopige fase’ gaat, te vergelijken met de voorhechtenis bij volwassenen. De rechter spreekt meestal pas maanden of jaren later een definitief vonnis uit. Dat kan opnieuw een gesloten begeleiding in een gemeenschapsinstelling van drie, zes of negen maanden zijn. Maar in veel gevallen zal dat niet meer nodig zijn, omdat de jongere al in de voorlopige fase een heel traject heeft doorlopen.”
In het decreet staat dat jongeren tot zeven jaar kunnen worden opgesloten.
Massoels: “Er zijn inderdaad nog de uitzonderingen, die bij vonnis een heel lange begeleiding opgelegd krijgen. Dat is inderdaad nieuw, of toch binnen de gemeenschapsinstellingen. In het voortraject naar het decreet was er veel weerstand tegen de ‘uithandengeving’, waarbij jongeren die een zwaar delict hebben gepleegd - bijvoorbeeld een moord of een terreurdaad - naar het volwassenrecht uit-handen-worden gegeven. Het decreet zocht een alternatief voor die uitzonderlijke situaties. Als alternatief kunnen nu langere vonnissen in een gemeenschapsvoorziening worden opgelegd, tot maximaal zeven jaar. Maar dat blijven de grote uitzonderingen. Bovendien mogen de gemeenschapsinstellingen nooit louter detentie worden: de jongeren worden weliswaar van veel vrijheden beroofd, maar er wordt vooral samen met hen aan hun toekomst gewerkt.”
Als je zaken boven het hoofd van een jongere beslist, zit je vaak naast de kwestie,
en zal de motivatie om te veranderen in veel gevallen zoek zijn
Er komt veel kritiek op het tekort aan plaatsen in de gemeenschapsinstellingen. Terecht?
Massoels: “Het klopt dat er soms jongeren niet naar een gemeenschapsinstelling kunnen omdat er op dat moment geen plaats is. Maar logisch is dat niet: vandaag zijn er in Vlaanderen - in vergelijking met tien jaar geleden - minder jongeren die feiten plegen én honderd plaatsen meer in de gemeenschapsinstellingen. Het is een verontrustend fenomeen.”
“Als maatschappij hebben we blijkbaar heel hoge verwachtingen naar ‘geslotenheid’. Het lijkt wel de oplossing voor heel veel dingen waarvan we niet meer weten hoe ze op te lossen. Als een jongere bijvoorbeeld een diefstal met geweld pleegt, zien we geen andere uitweg dan een opsluiting. Dan hebben we het gevoel dat het gevaar weg is en de jongere zijn leven zal beteren. Maar zo werkt het natuurlijk niet, als je niet op zoek gaat naar duurzame oplossingen die ook voor de jongere een win-situatie worden.”
“Integendeel: een verblijf in een gesloten instelling heeft veel nadelen, het is als het ware een criminogene factor op zich. We weten uit wetenschappelijk onderzoek dat andere maatregelen veel beter zijn: intensieve contextbegeleiding, voorwaarden, herstelgericht werken, gemeenschapsdienst, … Of beter nog: dat een jongere zélf met een voorstel komt. Maar de samenleving worstelt nog steeds met het gevoel dat al die alternatieve maatregelen gelijk staan met straffeloosheid. Dat de jongere triomfantelijk kan wegkomen met zijn daden. Het is voor ons allemaal een belangrijke uitdaging om dat gevoel omgebogen te krijgen.”
Hoeveel gesloten plaatsen zijn er nu eigenlijk?
Massoels: “Nu zijn er 318, verspreid over zeven campussen. In De Grubbe komen ten laatste tegen 2022 nog 40 plaatsen bij. Dan zullen er meer dan 350 zijn, ruim voldoende. Zeker omdat er nu in de gemeenschapsinstellingen ook gemiddeld nog een 60-tal jongeren met een maatregel rond een verontrustende thuissituatie zitten (VOS), die geen delict hebben gepleegd. Het decreet stelt duidelijk dat dat in de toekomst niet meer kan. Er is een oproep gedaan naar de private voorzieningen om 150 gesloten VOS-plaatsen te creëren. Voor sommige jongeren, zoals slachtoffers van tienerpooiers, is die (semi-)geslotenheid nog altijd noodzakelijk.”
“De gemeenschapsinstellingen zullen wel nog de ‘time-out’-module voorzien: als het in een private voorziening even niet meer houdbaar is, kunnen jongeren met een VOS-achtergrond voor een korte periode bij ons verblijven, om alles te laten bedaren en tot herstel van de hulpverlening te komen.”
De jongeren worden weliswaar van veel vrijheden beroofd,
maar er wordt vooral samen met hen aan hun toekomst gewerkt
Doorheen je carrière heb je de gemeenschapsinstellingen vanuit verschillende rollen leren kennen. Kun je dat parcours even schetsen?
Massoels: “Tijdens mijn laatste jaar Orthopedagogie in Leuven deed ik een stage in het toenmalige ROC (rijksobservatiecentrum) van Mol, vandaag gemeenschapsinstelling De Hutten. Dat was best confronterend, maar tegelijk ook heel boeiend. Daarom nam ik deel aan een examen voor begeleider. Meteen na mijn opleiding begon ik in Beernem als opvoeder – de enige instelling voor meisjes en toen ook de enige plek waar je als vrouw mocht werken. Het was wennen om in mijn eentje voor een groep van 12 tot 14 meisjes te staan. En toen ik een jaar later zwanger werd, zocht ik werk in mijn eigen buurt en zo kwam ik uiteindelijk bijna twintig jaar lang in het Algemeen Welzijnswerk terecht.”
Om dan in 2007 toch terug te keren naar De Hutten.
Massoels: “Ze zochten toen in De Kempen een directeur en dat leek me een pittige uitdaging. Ik was daar meer dan 20 jaar niet geweest en kwam gelukkig toch al in een heel andere wereld terecht. De focus lag al veel meer op de pedagogische aanpak, op het stimuleren van de ontwikkeling van jongeren en een voorzichtige toets aan kinderrechten. De jaren nadien kwam de opdeling tussen de zogenaamde VOS- en MOF-jongeren (‘verontrustende opvoedingssituatie’ versus ‘als misdrijf omschreven feit’, red.) op de politieke agenda, met fundamentele keuzes die de gemeenschapsinstellingen in een andere richting stuurden. Het decreet Jeugddelinquentierecht kende een lange voorbereidingstijd voor het in februari 2019 werd gestemd.”
“Het decreet dwingt ons veel zorgzamer om te gaan met jongeren die feiten plegen. Vroeger zaten jongeren vaak in een rommelig kluwen van allerlei maatregelen. Zeker als het om gepleegde feiten ging, had een jongere vaak het raden naar de uiteindelijke afloop. Er werd ook niet specifiek genoeg ingezet op het voorkomen van volgende feiten, hoewel daar heel wat wetenschappelijke onderbouwing voor bestaat. In 2017 ben ik dan afdelingshoofd geworden van de gemeenschapsinstellingen, vooral om alles rond dat nieuwe decreet te coördineren.”
Er is een nieuw rapport van de Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen op komst. Wat verwacht je daarvan?
Massoels: “Extern toezicht is geen luxe in een gesloten instelling, maar eerder een vanzelfsprekendheid. Wij waren ook vragende partij. De commissie van toezicht startte in 2017 en vult een duidelijke nood in: de wereld wil binnenkijken in die gesloten setting en heeft er vaak nog een verkeerd beeld van. We wilden hierin altijd heel open zijn: kom kijken, geef advies.”
De samenleving worstelt nog steeds met het gevoel dat al die alternatieve maatregelen gelijkstaan met straffeloosheid. Dat de jongere triomfantelijk kan wegkomen met zijn daden
“Het eerste rapport van de commissie was heel confronterend, soms ronduit fout en stond vol anekdotische passages. Maar als een jaarverslag geschreven is, is het kalf eigenlijk al verdronken. De dialoog moet vroeger en in alle luwte met de eigen maandcommissaris gebeuren. Het tweede rapport zal zeker veel genuanceerder zijn: de gesprekken tussen de maandcommissarissen en de instellingen zijn gestart.”
“Voor alle duidelijkheid: ik begrijp absoluut dat men kritisch blijft voor een aantal dingen binnen die muren. Zo is er het veelvoud aan regeltjes om elke dag te structureren. Daarvoor zoeken we zelf ook al geruime tijd naar verbetering. Want het blijft verbijsterend hoe snel goedbedoelde afspraken verworden tot bizarre rituelen. Het is altijd zoeken naar de perfecte ingrediënten voor een veilig leef-, leer- en werkklimaat voor de jongeren en de opvoeders. Participatie van jongeren en hun ouders is daarin een sleutelingrediënt. Want wij zoeken wel degelijk naar manieren om de jongeren meer inspraak te geven.”
Tekst: Stefanie Van den Broeck