Veelgestelde vragen

Algemeen

Tijdens de regionale afstemmingsmomenten, georganiseerd door Opgroeien en de IROJ-ondersteuners, betrekken we actief de partners ACT en OSD, zodat we - in co-creatie en afgestemd met de verwijzende instanties - het nieuwe aanbod kunnen vormgeven.

Ook in de Vlaamse kerngroep, die de uiteindelijke dossiers zal beoordelen, zijn er beleidsmedewerkers van de afdelingen ACT en OSD betrokken.

De rondzendbrief vermeldt de verschillende elementen die elk dossier minimaal moet bevatten, zoals de wijze waarop gebruikers betrokken zijn. We moedigen voorzieningen aan om cliënten te betrekken in het proces dat gelopen wordt om tot een dossier te komen.

Algemene signalen van cliënten kunnen, via cliëntvertegenwoordiging, aan het IROJ worden overhandigd en zo meegenomen in het advies door een IROJ.

We blijven met een enveloppenfinanciering werken, ook bij reconversie.

Voorzieningen kunnen, zeker in een belangrijke aanvangsfase, flexibel met de enveloppe omgaan, zoals in de erkenningsvoorwaarden ook is opgenomen. Dit moet ruimte laten aan organisaties om interne procesondersteuning op te zetten.

De primaire doelgroep van de reconversieoproep zijn de door Opgroeien erkende en gesubsidieerde jeugdhulporganisaties, inclusief de CKG. De afstemming met andere partners en het samenbrengen van expertise laat zich niet in (sub)sectoren insluiten. We gaan ervan uit dat ook met partners uit andere sectoren afgestemd wordt.

De reconversie van aanbod gebeurt maximaal binnen de contouren van de huidige regelgeving.

Bij samenwerkingsvoorstellen die de expertise van aanbod uit andere sectoren betreft, worden mogelijkheden en haalbaarheid best proactief bij de eigen administratie afgetoetst. Opgroeien engageert zich om over reconversie en de ingediende dossiers met de andere administraties in gesprek te gaan.

Kinderen en jongeren groeien het best op in een gezin of - wanneer dit niet mogelijk is - ‘zo thuis mogelijk’. Dit is een fundamentele beslissing in ‘Vroeg en nabij’ en de jeugdhulp zal in deze richting evolueren. Zo zijn er:

  • de bijkomende ondersteuningsvorm in de vorm van gezinshuizen,
  • een beweging naar het verminderen en hervormen van de klassieke residentiële capaciteit. Deze moet kleinschaliger en inzetten op een positief leefklimaat.

We houden daarbij een realistische insteek: wanneer er een nieuwbouw is gerealiseerd of gepland staat, bekijken we samen met de voorziening hoe binnen de contouren van deze nieuwbouw er maximaal kan worden ingezet op kleinschaligheid en een positief leefklimaat.

Sommige voorzieningen jeugdhulp verwijzen in het kader van reconversie naar de uitrol van Partners in Parenting (PiP). Daarbij is de vraag of de eventuele extra-inzet van de voorzieningen die in het samenwerkingsverband zijn gestapt, gehonoreerd kan worden via reconversie.

De uitrol van dit project wordt opgevolgd door een Vlaamse stuurgroep. Het is belangrijk een goed beeld te krijgen van de precieze inzet van de voorzieningen die aan zet zijn bij PiP. We gaan ervan uit dat de inzet van de voorzieningen hierin complementair is aan deze van de pleegzorgdiensten. Daarbij is er onderscheid tussen:

  • de inzet in het kader van de opstartfase (veelal gaat het om expertiseontwikkeling omdat dit voor vele voorzieningen een totaal nieuw concept is),
  • de inzet later in het traject eens de implementatie gewoon loopt.

Voor reconversie zijn we vooral geïnteresseerd in wat het (extra) aandeel is van voorzieningen eens deze werking duurzaam loopt.  

Voorzieningen die eraan dachten om dit (extra) aanbod een plaats te geven binnen reconversie, worden gevraagd om dit aandeel op een beknopte wijze concreet te beschrijven in het dossier reconversie, zoals de concrete inzet en de vertaling naar om te zetten capaciteit. Of die capaciteit daadwerkelijk gereconverteerd kan worden en binnen welke timing, wordt samen bekeken met de verdere opvolging van dit project. 

Werf gezinshuizen

De rondzendbrief vermeldt dat de werving, selectie en matching belangrijke processen zijn vooraleer de gezinshuisouder van start kan gaan. Uiteraard kunnen pleeggezinnen met ervaring zich ook kandidaat stellen in de procedure tot gezinshuisouder.

Het klopt dat de rondzendbrief bijzondere aandacht vraagt voor de instroom van –12-jarigen in gezinshuizen omwille van inzichten uit gehechtheidsonderzoek en ontwikkelingsperspectief. Maar uiteraard kan deze kleinschalige vorm van residentiële hulp met een doorgedreven gezinsklimaat ook voor andere doelgroepen worden opgezet, bv. voor jongvolwassenen en NBMV.

Uit onderzoek blijkt dat ook voor adolescenten de nood aan ‘verbinding’ erg groot is. Vaak wordt bij deze groep heel hard ingezet op hen vaardig maken in het zelfstandig wonen, ter voorbereiding op de volwassenheid via bv. kamertraining. Dit is uiteraard noodzakelijk, maar ook dan blijft het cruciaal dat er een solide basis is van ‘verbindingen’ en hiervoor kan een gezinshuis een meerwaarde bieden.

De finaliteit van een gezinshuis is zeer divers, zowel in finaliteit (perspectiefbiedend of -zoekend) als in doelgroep. We sluiten niet uit dat een OOOC hier initiatief neemt om, vertrekkend van de expertise en opdracht van een OOOC, bv. het verblijf tijdens een diagnostisch proces niet in een leefgroep maar in een gezinshuis te organiseren. Belangrijk zijn de afstemming en samenwerking met de partners.

Algemeen staan we zeker open voor voorstellen die op deze middelen en capaciteit betrekking hebben en die leiden tot betere hulpverlening voor de NBMV.

Specifiek voor de plaatsen die onder de conventie met Fedasil vallen, moeten we uiteraard binnen de bepalingen van de conventie blijven.

We sluiten dat niet uit maar ook hier moet je samen - binnen de regio en met de partners - bekijken wat de prioritaire noden zijn en welke organisatie welke expertise bezit en daar samen een verhaal van maken.

Ten aanzien van pleeggezinnen kan heel open gecommuniceerd worden dat de opdracht van gezinshuisouders wel degelijk anders is. De aantoonbare problematiek van de op te vangen kinderen is groter en er wordt van bij de start verwacht dat ze meteen een minimum aantal kinderen opvangen.

Dat vraagt van gezinshuisouders een nog grotere investering en draagkracht, die ze vanuit een professioneel engagement opnemen.

Er zijn ook specifieke kwaliteitsvoorwaarden die zullen verwacht worden van gezinshuisouders.

We mikken momenteel op het werken met veelvouden van 3 om bij aanvang toch een bepaald volume te kunnen creëren. Dat wil zeggen dat een fulltime gezinshuisouder 3 jongeren opvangt.

In de toekomst willen we verkennen op welke manier we de subsidie nog meer flexibel kunnen toekennen.

De CIG stelden de vraag naar de optie om gezinnen op te vangen in een gezinshuis.

In de fase van de uitrol van gezinshuizen willen we nu eerst alle prioriteit geven aan gezinshuizen voor minderjarigen en daar expertise en volume rond opbouwen. 

De opvang van gezinnen kan eventueel in een later stadium bekeken worden, als er ook kennis voorhanden is rond projecten op dit terrein, bv. in Nederland, en wetenschappelijke inzichten.

Er is een tool die organisaties kunnen gebruiken om te experimenteren op welke manier voorzieningen hun erkenning kunnen ombouwen.

Ga naar de tool.

Het is vooral belangrijk dat een voorziening op een budgetneutrale manier ombouwt. We hebben gemerkt dat de oorspronkelijke tool in de rondzendbrief nog iets te statisch was. Zo werd er bv. onvoldoende rekening gehouden met de diversiteit aan modules die ingezet kunnen worden bij de ombouw en/of de grootte van de inzet.

Met de aangepaste tool proberen we een meer dynamisch instrument mee te geven. De bedoeling is dat we ook voor de CKG tot een dergelijke tool komen (in ontwikkeling).

Voorzieningen kunnen inderdaad vanuit een samenwerkingsverband gezinshuizen oprichten, maar dat moet niet noodzakelijk vanuit een nieuwe vzw.

Een nieuwe vzw betekent administratieve last, nieuwe overhead enz., dus we moedigen dit niet aan.

Cruciaal in de organisatie van gezinshuizen is onder meer:

  • een kwaliteitsvolle organisatie van het aanbod,
  • de afwezigheid van drempels voor kinderen en jongeren,
  • een maximale samenwerking met andere organisaties ... 

Het is vooral belangrijk dat er voldoende schaalgrootte is voor een ombouw. Niet alleen om expertise op te bouwen maar ook om de overgang stapsgewijs mogelijk te maken binnen de bestaande middelen en uit zorg voor de continuïteit van de trajecten.

Meer schaalgrootte betekent meer ruimte voor gefaseerde, flexibele ombouw met meer zorg voor de betrokken jongeren en de medewerkers. Het ombouwen van een leefgroep naar een gezinshuis creëert meer ruimte dan het kaasschaafprincipe waarbij van meerdere leefgroepen 1 of 2 plaatsen omgebouwd worden. Een gefaseerde aanpak kan nodig zijn om de nodige ruimte te creëren voor het realiseren van de transitie (cf. rekening houdend met het afronden van lopende trajecten, een geleidelijke opstart gezinshuis …).

Deze beweging is heel complex voor de voorziening die aan zet is. De afdeling Voorzieningenbeleid is daarom bereid om de voorstellen inzake fasering samen te bekijken en samen met de voorzieningen na te gaan wat nodig is aan bijkomende ondersteuning in functie van een optimale realisatie.

Werf kansen om dienstverlening te optimaliseren

De rondzendbrief ‘tijdelijke uitbreiding dienstverlening gericht op het creëren van veiligheid in een context van dreigende uithuisplaatsing’ van 19 maart 2021 riep organisaties op om te kandideren voor een tijdelijke en projectmatige uitbreiding van het aanbod contextbegeleiding i.f.v. veiligheidsplanning Signs of Safety en enkele hieraan gekoppelde verblijfsplaatsen. Deze projecten lopen van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022. 

De rondzendbrief ‘Jeugdhulp: oproep tot reconversievoorstellen’ van 20 december 2021 verwijst uitdrukkelijk naar de mogelijkheid om via reconversie de opgedane expertise en methodiek te verankeren wanneer de projectmiddelen wegvallen. In de voetnoot die ter verduidelijking in de rondzendbrief was opgenomen, is verkeerdelijk gesproken over eind maart als eindpunt van de projectmatige financiering, terwijl dit eind april moest zijn.

Voor organisaties die een aanvraag reconversie willen indienen waarin dit luik aan bod komt, betekent dit dat er een overgangsperiode is tussen het afronden van de projectmatige middelen op 30 april, en de goedkeuring en opstart van de reconversievoorstellen, ten vroegste op 1 december 2022. Voor de overbrugging kunnen, omwille van bv. latere opstart van personeel, niet-uitgegeven projectmiddelen gebruikt worden. Ook een tijdelijke flexibele inzet van regulier erkende modules is een mogelijkheid.

Vragen naar een dergelijk flexibele inzet kunnen gesteld worden aan voorzieningenbeleid@opgroeien.be.

Reconversie gaat over meer dan het ombouwen van een bed. We moeten vanuit de impact nadenken, dan kom je automatisch tot iets groter en meer dan 1 bed ombouwen.

We vertrekken van kinderen met verontrusting en dreigende uithuisplaatsing. Vroeger betekende dit residentiële hulp; met SofS willen we dit vermijden door intensief en krachtgericht in en met het netwerk te werken, waarbij een residentiële back-up voorzien wordt.

Initiatieven die hierop inspelen komen zeker in aanmerking voor reconversie, maar dus bij voorkeur vanuit een gedragen, regionaal verhaal.

De gemeenschapsinstellingen (GI) zijn door de uitvoering van het jeugddelinquentiedecreet volop in reconversie. Mogelijke samenwerkingen vanuit private partners met de GI, waarvoor aan reconversie wordt gedacht, zullen zich in elk geval moeten aligneren op de nieuwe realiteit waarin de gemeenschapsinstellingen zich bevinden.

Dit betekent ook dat de private voorzieningen die vandaag nauw samenwerken met de GI vanuit het perspectief verontrusting, in een andere dynamiek terechtkomen met andere private partners, met name die veilig verblijf aanbieden.

De IPH-middelen zitten niet in de scope van deze rondzendbrief.

Binnen het traject ‘vroeg en nabij’ kijken we verder hoe we op een andere wijze kunnen erkennen en subsidiëren, vanuit de leidende principes in de kadertekst. Daarbij zitten rugzakfinancieringen zoals de IPH-middelen uitdrukkelijk wel mee in de scope.

Het aanbod veilig verblijf is een recent initiatief dat nog in volle ontwikkeling is. We gaan er niet van uit dat hier al nieuwe invulling aan wordt gegeven.

De partners die hierrond staan, kunnen wel meezoeken naar hoe we beter antwoord kunnen bieden aan veilig verblijf (ook na het veilig verblijf), maar de capaciteit is niet te reconverteren naar een ander soort aanbod. De visie rond veilig verblijf spoort wel met wat in de rondzendbrief staat.

Het omzetten van NRTH naar RTH-aanbod is niet per definitie uitgesloten, we vinden het vooral belangrijk dat de vraag kadert in een groter geheel. We verwachten geen individuele plannen die vertrekken vanuit 1 organisatie, maar dat er vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid initiatieven ontstaan die tegemoet komen aan collectief aangevoelde noden.

We hopen dat er vanuit een helikopterperspectief naar de ideeën kan gekeken worden en zo regionaal afgestemde keuzes gemaakt kunnen worden.

Vanuit Opgroeien engageren we ons om de concrete vertaling van die initiatieven maximaal te vertalen binnen het erkennings- en subsidiëringskader.

KWE-capaciteit is nog maar recent toegekend, we gaan er niet van uit dat deze capaciteit gereconverteerd wordt. In elk geval moet de finaliteit van deze capaciteit behouden blijven.

Er is zeker ruimte om een antwoord te bieden op de noden van kinderen en jongeren die opgroeien in een onveilige thuissituatie, zonder ons te laten beperken door het huidige instrumentarium van (verblijfs)modules.

Cruciaal blijft dat het om dezelfde doelgroep gaat maar dat de antwoorden iets anders kunnen/moeten zijn dan we vandaag kennen. Bv. het heel intensief begeleiden van de context op piekmomenten van de dag en dagelijkse begeleiding aan huis. Vandaag kennen de contextbegeleidingsmodules geen intensiteit die daaraan tegemoet komt. We denken dan ook eerder aan ‘trajecten’ dan aan modules.

Belangrijk is - naast het behoud van de doelgroep - ook de garantie van een antwoord op het moment dat het verblijf in de context (tijdelijk) toch niet kan. Dat antwoord houdt daarbij ook rekening met de verwachtingen van het tijdelijk niet thuis kunnen blijven (cf. pleegzorg eerste optie, kleinschaligheid, positief leefklimaat …).