Residentiële jeugdhulp
Residentiële jeugdhulp richt zich op jongeren en hun omgeving die het op allerlei vlakken moeilijk hebben en waardoor de jongere op een tijdelijke, alternatieve en veilige plek moet wonen.
Het is de morele plicht van residentiële jeugdhulp om na te denken hoe ook deze kinderen zo gewoon mogelijk kunnen opgroeien, met kwaliteitsvolle ondersteuning en zorg. Vanuit Opgroeien schuiven we een kader naar voor waarbinnen deze zorg vorm kan krijgen in Vlaanderen. De basis voor dit kader is het Kinderrechtenverdrag en het decreet rechtspositie van de minderjarige.
Leidende principes
Om kwaliteitsvolle zorg in residentiële hulp te organiseren, is het belangrijk eerst het vertrekpunt te definiëren, namelijk de vragen, verlangens, dromen en noden die een jongere en zijn netwerk ervaren, ongeacht de zware rugzak, de trauma’s, stoornis(sen), mentale beperkingen en/of moeilijke relaties met de context die een jongere met zich meedraagt.. Vanuit dit vertrekpunt wordt de zorg georganiseerd. De hulpverlening dient een, al dan niet fysieke, plaats van verbinding en zingeving te zijn die het toekomsttraject van een jongere effectief faciliteert. Daarnaast is de hulpverlening ook een plaats waar de groei en ontwikkeling van de jongere gestimuleerd worden.
Wij zijn gewone jongeren in een ongewone situatie
(Onderzoeksrapport Cachet vzw & SOS Kinderdorpen)
Jongeren die thuis onvoldoende ontwikkelingskansen krijgen en in een onveilige situatie opgroeien, kunnen, al dan niet tijdelijk, op een andere woonplek verblijven. Deze minderjarigen omschrijven zichzelf als gewone kinderen in een ongewone situatie. Zij hebben, net zoals hun leeftijdsgenoten, het recht om zo gewoon mogelijk op te groeien, ook in een alternatieve woonplek. Deze uitdaging vraagt een grote denkoefening over hoe we deze woonplekken moeten organiseren. We willen immers dat jongeren “zo gewoon mogelijk” kunnen opgroeien en dat ze extra ondersteuning krijgen als antwoord op specifieke noden.
Om de zorg in de residentiële setting op een kwaliteitsvolle manier te organiseren, is het belangrijk te kijken welke verschillende elementen hiervoor nodig zijn. Verschillende pioniers vestigden in eerste instantie, naast specifieke ondersteuningsnoden, de aandacht op het belang van een open en positief leefklimaat (Coppieters, 2018; Levrouw, 2018; Kok, 1984; Ter Horst, 1976; Triesschman, 1969; Van der Helm, 2011, 2018;). Het model van Kok (1991) is een mooi kader als insteek om naar de organisatie van residentiële jeugdhulp te kijken:
Zowel bij Kok maar ook door Van der Helm (2018) wordt het leefklimaat gezien als de beleving van de sociale omgeving. Het gaat niet over het groepsgebeuren an sich maar over het ervaren van een emotionele basisveiligheid, ook binnen een collectiviteit. Uit onderzoek blijkt dat wanneer hier bewust op ingezet wordt, incidenten afnemen (Ros, et.al., 2013). Dit vraagt een bewuste denkoefening.
Daarnaast is het belangrijk om in te zetten op een veilige (groepsdynamische) sfeer. Dat kan te maken hebben met infrastructuur, het sociaal-ruimtelijk perspectief, aandacht voor belangrijke scharniermomenten in de groep maar ook met het systematisch monitoren en bespreekbaar maken van het samenwonen en de aanwezige sfeer (Levrouw, Roose, Van der Helm, Strijbosch & Vandevelde, 2018; Strijbosch, Wissink, Van der Helm, & Stams, 2019).
Daarnaast kan blijken dat een jongere en/of zijn netwerk specifieke ondersteuningsnoden vragen in de vorm van therapie of behandeling (derde graad model Kok). Dat is bijvoorbeeld nodig omwille van een ernstige ontwikkelingsstoornis, ernstige gedrags- en/of emotionele problemen, een mentale en/of emotionele beperking etc. Informatie die reeds voorhanden is, wordt aangevuld met informatie op basis van een duurzame ontmoeting met de jongere en context, op basis van diagnostiek en vanuit een gedeelde besluitvorming tussen opdrachtgever, de hulpverlener(s) en de jongere en/of context. De afstemming tussen jongere/context en de jeugdhulp vertrekt vanuit een gelijkwaardigheid en een geloof in elkaars krachten en deskundigheid.
Wanneer de specifieke noden extra ondersteuning vragen, schakelt men samen extra ondersteuning bij door expertises met elkaar te verknopen. We stellen de ambitie om extra zorg te organiseren op de plek waar de cliënt woont en niet om de cliënt van plek door te schuiven.
Wanneer een jongere op een alternatieve plek gaat wonen, is het belangrijk dat hij ruimte en rust krijgt om deze ingrijpende maatregel te verwerken. Samen met het netwerk wordt er gekeken welke vormen van hulp aangewezen en haalbaar zijn.
De jongere, zijn netwerk en de hulp nemen elkaar op een systematische en gelijkwaardige manier mee in het hulpverleningstraject en het dagdagelijks samenleven.
De relatie tussen jongere/context en professional als fundament
De relatie die begeleiders aangaan met de jongeren en hun omgeving is een belangrijk fundament om hulpverlening verder op te bouwen. Jongeren geven aan dat ze gewone zaken wensen in deze relatie: laat hen voelen dat ze er mogen zijn, dat de mensen rondom hen in hen geloven, dat er niet te vlug geoordeeld wordt, ook niet wanneer het al eens mis gaat.
Dit veronderstelt een ruimte waarin mensen fouten mogen en moeten kunnen maken (Cachet, 2019). Daarnaast vinden ze het belangrijk dat de jongere als een co-expert gezien wordt, en de hulpverlener verbinding maakt met zowel zijn leefwereld als metdie van het netwerk. Al deze zaken krijgen vorm in de interactie met de begeleider en moeten in de organisatie van residentiële hulp een plek kunnen krijgen.
Zoals hierboven al duidelijk werd, hangt bouwen aan goede hulp voor jongeren en hun context onlosmakelijk samen met het belang van een positief werkklimaat. Er is een positief werkklimaat als medewerkers tevreden zijn over het leiderschap van hun leidinggevenden, als teams goed functioneren, tevreden zijn, betrokken zijn met hun cliënten, ontwikkelingsperspectief zien en geen last hebben van een te hoge werkdruk (Van der Helm, 2018). Net zoals voor jongeren, is het ook voor de begeleiders belangrijk dat ze intern gemotiveerd worden en blijven zodat ze elke dag opnieuw hun relatie met de jongeren/context kunnen voeden en vormgeven. Vanuit de zelfdeterminatietheorie kunnen we stellen dat zij dezelfde behoeften ervaren als de jongeren: ook begeleiders willen zich competent en autonoom voelen in de manier waarop ze hun werk en professionele relaties vormgeven. Ze willen ook verbonden blijven met de cultuur van een organisatie en de sector waarin ze tewerkgesteld zijn.
Voortbouwend op de verwachting dat alternatieve woonplekken “zo gewoon mogelijk” georganiseerd worden, vinden we het ook belangrijk dat er gewerkt wordt aan de verwevenheid met de ruimere omgeving en buurt. Daarbij vinden we het belangrijk dat jongeren en hun context maximaal kunnen deelnemen aan het gewone leven. Concreet wil dit zeggen dat jongeren gestimuleerd worden om, ofwel bestaande deelname aan vrijetijd verder te zetten, ofwel, deel te nemen aan hobbyclubs, jeugdwerk, het vrijetijdsaanbod dat lokaal georganiseerd wordt. Dit gebeurt op maat en vanuit de interesses van de jongeren. Tegelijk vinden we het belangrijk dat organisaties de omgeving kennis laten maken met hun werking en dat er verbinding gemaakt kan worden. Het is belangrijk om in te spelen op de groeiende beeldvorming van de desbetreffende buurt op die jongeren die op de alternatieve woonplek verblijven. Op die manier kunnen we ook de hulpverlening vermaatschappelijken.
We willen bijzondere aandacht schenken aan het belang van een zinvolle dagbesteding voor jongeren in de residentiële hulp. Een zinvolle dagbesteding draagt immers bij aan het gevoel van zingeving, het bevordert het competentiegevoel en het geeft een toekomstperspectief (Ryan & Deci, 2017). Een nauwe samenwerking tussen onze vorm van zorg en dagbesteding is noodzakelijk. Van bij het begin vinden we het belangrijk dat onderwijs mee aan tafel zit bij het uitstippelen van het traject van alle jongeren in deze verblijfsplekken. De nauwe samenwerking kan wederzijds zorgen voor verbinding en het begrip vergroten bij moeilijkere momenten in het traject.
De organisatie van goede zorg wordt niet enkel gevormd in de interactie tussen de jongere, zijn netwerk en de hulpverleners; of in de regels en afspraken van de leefgroep, in een organisatie of aan het beleid. Goede zorg organiseren, doen we samen.
Specifieke vormen
Meer informatie vind je in het luik 'Organisaties'.
Lees verder op de website over de specifieke situatie van gesloten jeugdhulp.
Op de site voor professionelen is meer info te vinden over veilig verblijf.
Op de site voor professionelen vind je meer info bij het thema gezinshuizen.
Meer informatie? Contcateer delphine.levrouw@opgroeien.be of benedikte.vandenbruel@opgroeien.be
Finaliteit
Tijdens dit verblijf wordt er een intensief hulpverleningstraject georganiseerd waarin geslotenheid individueel trajectmatig gedifferentieerd wordt. In het traject leert men de jongere en zijn context kennen. Informatie uit het verleden wordt mee in rekening gebracht, voor zoverre deze relevant is om het hulpverleningstraject uit te bouwen. Er wordt (bijkomend) interne diagnostiek georganiseerd in functie van ondersteuning en eventuele behandeling. Vanuit dit traject, worden, vanaf het begin, linken gelegd met het (intersectoraal) hulpverleningsaanbod die het traject mee kan vormgeven.
Ultieme finaliteit van hulpverlening is om terug verbinding te maken met de jongere en zijn netwerk; om zicht te krijgen op wat nodig is, gebaseerd op de wensen en verlangens van de jongere/zijn context en aangevuld met wat minimaal als maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht. We brengen jongeren/context opnieuw in verbinding met elkaar, de hulpverlening en de maatschappij. Omgekeerd nemen de hulpverlening en de samenleving een duidelijk engagement op om (opnieuw) verbinding te maken met deze groep jongeren.